In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Dexia Nederland B.V. Het hof behandelt de zaak naar aanleiding van een tussenarrest van 24 september 2013, waarin [appellant] was toegelaten tot bewijslevering. In het kader van deze bewijsopdracht zijn twee getuigen gehoord, waaronder [appellant] zelf en zijn echtgenote H.G.M. [X]. De getuigenverklaringen waren gericht op de stelling dat een medewerker van Dexia tijdens een telefonisch gesprek op 5 juni 2003 mededelingen heeft gedaan over de gevolgen van het indienen van het ondertekende aanmeldingsformulier voor het Dexia Aanbod.
Het hof oordeelt dat het bewijs niet is geleverd. De verklaring van [appellant] kan slechts als aanvullend bewijs dienen, maar er zijn geen andere sterke bewijzen die zijn verklaring ondersteunen. De getuigenverklaring van [X] wordt niet als voldoende geloofwaardig beschouwd, omdat deze niet consistent is met de stellingen van [appellant]. Het hof concludeert dat de overeenkomst tot stand is gekomen door de ondertekening en inzending van het formulier door [appellant] en zijn echtgenote in juni 2003. De grief van [appellant] tegen het vonnis van de kantonrechter faalt, en het hof bekrachtigt het vonnis, waarbij [appellant] wordt veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.