ECLI:NL:GHAMS:2014:3577

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 augustus 2014
Publicatiedatum
28 augustus 2014
Zaaknummer
200.031.947-02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de overeenkomst Dexia Aanbod en bewijslevering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Dexia Nederland B.V. Het hof behandelt de zaak naar aanleiding van een tussenarrest van 24 september 2013, waarin [appellant] was toegelaten tot bewijslevering. In het kader van deze bewijsopdracht zijn twee getuigen gehoord, waaronder [appellant] zelf en zijn echtgenote H.G.M. [X]. De getuigenverklaringen waren gericht op de stelling dat een medewerker van Dexia tijdens een telefonisch gesprek op 5 juni 2003 mededelingen heeft gedaan over de gevolgen van het indienen van het ondertekende aanmeldingsformulier voor het Dexia Aanbod.

Het hof oordeelt dat het bewijs niet is geleverd. De verklaring van [appellant] kan slechts als aanvullend bewijs dienen, maar er zijn geen andere sterke bewijzen die zijn verklaring ondersteunen. De getuigenverklaring van [X] wordt niet als voldoende geloofwaardig beschouwd, omdat deze niet consistent is met de stellingen van [appellant]. Het hof concludeert dat de overeenkomst tot stand is gekomen door de ondertekening en inzending van het formulier door [appellant] en zijn echtgenote in juni 2003. De grief van [appellant] tegen het vonnis van de kantonrechter faalt, en het hof bekrachtigt het vonnis, waarbij [appellant] wordt veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.031.947/02
rolnummer rechtbank: 817116 DX EXPL 06-3477
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 26 augustus 2014
inzake
[APPELLANT],
wonend te [woonplaats],
appellant,
eiser in het incident,
advocaat: mr. M.J. Meijer te Haarlem,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Dexia genoemd.
Voor het verloop van het geding tot aan het in deze zaak op 24 september 2013 gewezen tussenarrest wordt naar dat tussenarrest verwezen.
In het kader van de in dat tussenarrest gegeven bewijsopdracht zijn aan de zijde van [appellant] twee getuigen gehoord. Van de getuigenverhoren is proces-verbaal opgemaakt. Dexia heeft afgezien van contra-enquête.
[appellant] heeft een memorie na enquête genomen, daarop is door Dexia bij antwoordmemorie na enquête gereageerd.
Vervolgens is wederom arrest gevraagd.

2.Beoordeling

2.1.
Het hof verwijst naar en blijft bij hetgeen in het hiervoor genoemde tussenarrest is overwogen en beslist. [appellant] is daarin toegelaten tot het bewijs van zijn stelling dat een medewerker van Dexia tijdens een op 5 juni 2003 gevoerd telefonisch gesprek aan [appellant] mededelingen heeft gedaan die inhielden dat door de inzending van het volledig ingevulde en ondertekende aanmeldingsformulier Dexia-Aanbod informatie over de consequenties van de aanvaarding van dit aanbod in zijn specifieke geval zou worden verkregen en dat de inzending van dit formulier niet zou gelden als acceptatie van het aanbod.
2.2.
Ter voldoening aan deze bewijsopdracht heeft [appellant] zichzelf en zijn echtgenote H.G.M. [X] als getuigen doen horen. Naar oordeel van het hof is daarmee het vereiste bewijs niet geleverd. Daarvoor is het volgende redengevend.
2.3.
Het hof stelt voorop dat de getuigenverklaring van [appellant] slechts bewijs in zijn voordeel kan opleveren indien dit strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. Van dergelijk onvolledig bewijs is echter alleen sprake als er aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijgetuigenverklaring voldoende geloofwaardig maken. Het hof is van oordeel dat de verklaring van [X] niet als zodanig kwalificeert, ook niet indien de verdere omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen. Weliswaar verklaart ook [X] dat [appellant] na ontvangst van het Dexia aanbod (door haar aangeduid als “kaart’’) heeft gebeld met Dexia om informatie te verkrijgen over hun specifieke situatie en dat de desbetreffende telefonist heeft meegedeeld dat zij teneinde deze informatie te ontvangen de Dexia “kaart” ingevuld en ondertekend dienden te retourneren, doch hetgeen [X] verder verklaart met betrekking tot hetgeen aan de inzending van dit stuk is vooraf gegaan (“
We zullen vlak voor de limiet verstreek de Dexia kaart hebben opgestuurd. Precies wanneer we de kaart hebben ondertekend kan ik mij niet herinneren. Mijn man heeft het eerder gedaan dan ik. We hebben de kwestie samen nog eens goed besproken, alles op een rij gezet en toen besloten om tot ondertekening over te gaan.(...)”)valt moeilijk te rijmen met het standpunt van [appellant] dat zij er op dat moment, op basis van door een medewerker van Dexia gedane mededelingen, vanuit gingen dat door het inzenden van de “kaart” louter vrijblijvend informatie zou worden opgevraagd.
Daar komt bij dat [appellant] verder geen enkel concreet bewijsmateriaal heeft geproduceerd ter staving van zijn standpunt dat inderdaad op 5 juni 2003 een gesprek van de door hem en zijn echtgenote beweerde inhoud heeft plaatsgevonden noch van zijn stellingen dat hij verrast was door de ontvangst van de brief van Dexia waarin te kennen werd gegeven dat zij het Dexia aanbod hadden aanvaard en dat hij toen daartegen bij Dexia heeft geprotesteerd. Voorts valt op dat [appellant] met betrekking tot (de tijdstippen van) de met Dexia gevoerde correspondentie en telefonische gesprekken mededelingen doet die inconsistent zijn, zulks behoudens wat de inzending van de kaart en de reactie daarop van Dexia bij brief van 17 juni 2003 betreft. Zo stelt hij in zijn als getuige afgelegde verklaring aanvankelijk dat er na het inzenden van de “kaart” een hele tijd niets is gebeurd, dat hij in augustus een brief van Dexia ontving waarin stond dat hij nog steeds niet gereageerd had op het aanbod, dat hij vervolgens anderhalve maand later een mededeling van Dexia heeft ontvangen dat zijn echtgenote en hij het Dexia aanbod hadden aanvaard en dat hij daarop gereageerd heeft met een brief. Nadat hij ter zitting was gewezen op de door hem bij inleidende dagvaarding als productie 4 overgelegde brief aan zijn raadsman heeft hij het tijdstip van de ontvangst van de mededeling van Dexia en zijn reactie daarop – eerst telefonisch, daarna per brief – in juni geplaatst, dus vrij kort na het beweerdelijk op 5 juni gevoerde gesprek en de inzending van de “kaart”. Van de gestelde contacten (met name een telefoongesprek met en een brief aan Dexia na ontvangst van de brief van Dexia van 17 juni 2003) is niets terug te vinden in de door Dexia overgelegde loggegevens.
2.4.
Dit brengt mee dat ook het hof tot de slotsom komt dat de overeenkomst Dexia Aanbod door de ondertekening en inzending door [appellant] en zijn echtgenote van het desbetreffende formulier in juni 2003 tussen partijen tot stand is gekomen en dat het door Dexia gedane beroep daarop derhalve slaagt. De door [appellant] tegen het vonnis van de kantonrechter gerichte grief faalt derhalve. Het vonnis zal worden bekrachtigd met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, die van het incident daaronder begrepen.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep tot op heden aan de zijde van Dexia begroot op € 262,- aan verschotten en op € 2.682,-voor salaris;
wijst het anders of meer dan in eerste aanleg gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.P. van Achterberg, G.B.C.M. van der Reep en E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2014.