ECLI:NL:GHAMS:2014:3579

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 augustus 2014
Publicatiedatum
28 augustus 2014
Zaaknummer
200.098.121-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten en contractueel rentebeding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om een hoger beroep van de N.V. Noordhollandsche van 1816 Schadeverzekeringsmaatschappij tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Alkmaar. De zaak betreft de toepassing van een contractueel beding dat de schadevergoeding voor vertragingsschade beperkt. Het hof had eerder op 25 maart 2014 een tussenarrest uitgesproken en in deze uitspraak werd de voortgang van het geding besproken. De geïntimeerde, een consument, had de gelegenheid gekregen om een akte in te dienen, maar beide partijen maakten geen gebruik van deze mogelijkheid. Het hof bleef bij zijn eerdere overwegingen en beslissingen, waarbij de grieven van de appellante grotendeels werden verworpen.

De kern van de zaak draait om de vraag of het beding dat de schadevergoeding voor vertragingsschade beperkt, in overeenstemming is met de Richtlijn 93/13 EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. Het hof oordeelde dat het beding, dat de schadevergoeding beperkt tot de periode vanaf de dag dat de verzekeraar in rechte wordt betrokken, als oneerlijk kan worden aangemerkt. Dit oordeel is gebaseerd op de indicatieve lijst van de richtlijn, die bedingen bevat die als oneerlijk kunnen worden aangemerkt. Het hof concludeerde dat de stellingen van de Noordhollandsche niet voldoende waren om aan te tonen dat het beding niet oneerlijk was.

Uiteindelijk heeft het hof het bestreden vonnis van de rechtbank bekrachtigd en de Noordhollandsche in de proceskosten van het hoger beroep veroordeeld. De proceskosten werden begroot op € 284,- voor verschotten en € 1.158,- voor salaris advocaat. Deze uitspraak werd openbaar uitgesproken op 26 augustus 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.098.121/01
zaaknummer rechtbank Alkmaar : 128366/HA ZA 11-301
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 26 augustus 2014
inzake
de naamloze vennootschap
N.V. NOORDHOLLANDSCHE VAN 1816 SCHADEVERZEKERINGSMAATSCHAPPIJ,
gevestigd te Oudkarspel,
appellante,
advocaat: mr. J. van Rhijn te Alkmaar,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te Almelo,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.A. Schuring te Almelo.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna opnieuw Noordhollandsche en [geïntimeerde] genoemd.
Het hof heeft in deze zaak op 25 maart 2014 een tussenarrest uitgesproken. Voor het verloop van het geding tot die dag verwijst het hof naar dat arrest.
[geïntimeerde] kreeg de gelegenheid om een akte te nemen, Noordhollandsche mocht daarop reageren.
Geen van partijen heeft van de geboden gelegenheid gebruik gemaakt.
In de zaak is wederom arrest gevraagd.

2.Beoordeling

2.1
Het hof blijft bij hetgeen het in zijn tussenarrest van 25 maart 2014 heeft overwogen en beslist. In dat arrest zijn de grieven I tot en met III, V en VI verworpen.
De beslissing over de vierde grief heeft het hof uitgesteld in afwachting van een aanvullend
partijdebat over de kwestie die de grief aan de orde stelt. Dat is de vraag of de wettelijke vertragingsrente pas vanaf 12 april 2011 toewijsbaar is, omdat Noordhollandsche de door haar te vergoeden vertragingsschade in artikel 18 van haar algemene polisvoorwaarden heeft beperkt tot de periode vanaf de dag dat zij in rechte wordt betrokken.
2.2 Het beding waarop Noordhollandsche zich beroept tegenover [geïntimeerde], een consument, houdt een beperking in van de schadevergoeding verschuldigd wegens vertraging in de voldoening van een geldsom, welke schadevergoeding aan [geïntimeerde] toekomt overeenkomstig het bepaalde in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek (BW). Dit beding komt voor in de zogenoemde indicatieve lijst van Richtlijn 93/13 EEG (betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten) onder b.
Artikel 3 lid 3 van de Richtlijn 93/13 EEG houdt in dat de indicatieve lijst bedingen bevat die als oneerlijk kunnen worden aangemerkt.
De stellingen van Noordhollandsche houden niets in op grond waarvan de schadebeperking die is voorzien in artikel 18 van de algemene polisvoorwaarden van Noordhollandsche, niettemin niet oneerlijk zou zijn. Het hof heeft daarom het omstreden beding buiten toepassing te laten.
Grief IV faalt.
2.3
De slotsom is dat geen van de grieven van Noordhollandsche doel treft.
Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen. Noordhollandsche is in hoger beroep de in het ongelijk gestelde partij, zij heeft de proceskosten van het hoger beroep te dragen.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank te Alkmaar van 9 november 2011;
veroordeelt Noordhollandsche in de proceskosten van het hoger beroep en begroot deze kosten aan de zijde van [geïntimeerde] op € 284,- voor verschotten en € 1.158,- voor salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.B.C.M. van der Reep, E.E. van Tuyll van Serooskerken- Röell en A.C. van Schaick en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2014.