Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
N.V. NOORDHOLLANDSCHE VAN 1816 SCHADEVERZEKERINGSMAATSCHAPPIJ,
gevestigd te Oudkarspel,
advocaat: mr. J. van Rhijn te Alkmaar,
1.Het geding in hoger beroep
Geen van partijen heeft van de geboden gelegenheid gebruik gemaakt.
2.Beoordeling
De beslissing over de vierde grief heeft het hof uitgesteld in afwachting van een aanvullend
partijdebat over de kwestie die de grief aan de orde stelt. Dat is de vraag of de wettelijke vertragingsrente pas vanaf 12 april 2011 toewijsbaar is, omdat Noordhollandsche de door haar te vergoeden vertragingsschade in artikel 18 van haar algemene polisvoorwaarden heeft beperkt tot de periode vanaf de dag dat zij in rechte wordt betrokken.
Artikel 3 lid 3 van de Richtlijn 93/13 EEG houdt in dat de indicatieve lijst bedingen bevat die als oneerlijk kunnen worden aangemerkt.
De stellingen van Noordhollandsche houden niets in op grond waarvan de schadebeperking die is voorzien in artikel 18 van de algemene polisvoorwaarden van Noordhollandsche, niettemin niet oneerlijk zou zijn. Het hof heeft daarom het omstreden beding buiten toepassing te laten.
Grief IV faalt.
Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen. Noordhollandsche is in hoger beroep de in het ongelijk gestelde partij, zij heeft de proceskosten van het hoger beroep te dragen.