ECLI:NL:GHAMS:2014:3617

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 april 2014
Publicatiedatum
1 september 2014
Zaaknummer
23-001494-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijke opzet op invoer van cocaïne in parfumflesjes

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1971, werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne in Nederland op 22 juli 2011 te Schiphol. De tenlastelegging betrof het opzettelijk invoeren van een hoeveelheid cocaïne, een middel dat onder de Opiumwet valt. Tijdens de zitting in hoger beroep op 8 april 2014 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte gehoord. De verdediging stelde dat de verdachte niet op de hoogte was van de aanwezigheid van cocaïne in de parfumflesjes die zij van haar nicht had aangenomen. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte zich bewust had blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de flesjes verdovende middelen bevatten. Het hof achtte bewezen dat de verdachte opzettelijk cocaïne heeft ingevoerd, zij het in voorwaardelijke zin. Het vonnis van de politierechter werd vernietigd, en de verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 95 dagen, met aftrek van voorarrest. Het hof overwoog dat de invoer van cocaïne schadelijk is voor de gezondheid en dat de hoeveelheid bestemd was voor verdere verspreiding. De verdachte had geen eerdere strafrechtelijke veroordelingen, wat in haar voordeel werd meegewogen. De op te leggen straf was gebaseerd op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

parketnummer: 23-001494-13
datum uitspraak: 22 april 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 25 maart 2013 in de strafzaak onder parketnummer 15-800984-11 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 april 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 22 juli 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het vonnis geen bewijsmiddelen bevat.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte niet wist dat er in de flesjes parfum cocaïne zat en daarom geen opzet op het feit heeft gehad.
Het verweer wordt verworpen.
Verdachte heeft van haar nicht drie flesjes parfum aangenomen om deze in haar koffer mee te nemen naar Nederland. Zij kende deze nicht niet goed en beschikte enkel over de voornaam van de persoon in Nederland voor wie de flesjes waren bedoeld. De flesjes waren niet van een verpakking voorzien. Het hof overweegt daarbij dat het een feit van algemene bekendheid is dat vanuit Suriname naar Nederland regelmatig verdovende middelen worden gesmokkeld. Verdachte heeft, door deze parfumflesjes zonder verdere navraag en nader onderzoek mee te nemen, zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat in die flesjes verdovende middelen zouden zitten en heeft die kans ook aanvaard.
Dat, zoals verdachte heeft verklaard, haar nicht haar eerder de parfums heeft laten ruiken door deze op haar hand te spuiten, en mogelijk de flessen heeft geruild, maakt bovenstaande niet anders.
Het hof acht daarom bewezen, zij het in voorwaardelijke zin, dat de verdachte opzettelijk cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat zij op 22 juli 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 95 dagen met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de invoer van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door de gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 26 maart 2014 is de verdachte niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, de door de politierechter opgelegde gevangenisstraf van 95 dagen passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
95 (vijfennegentig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.F.J.M. de Werd, mr. M.R. Cox en mr. D. Radder, in tegenwoordigheid van mr. R.A.M. Truijens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 april 2014.
Mr. Cox is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[...]