ECLI:NL:GHAMS:2014:3676

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 mei 2014
Publicatiedatum
4 september 2014
Zaaknummer
23-005174-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake woninginbraak en wederspannigheid

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1995, was aangeklaagd voor woninginbraak en wederspannigheid. De tenlastelegging omvatte drie feiten: de diefstal van een laptop en toegangspassen uit een woning in Haarlem, verzet tegen de aanhouding door buitengewoon opsporingsambtenaren, en verduistering van goederen die hij als stagiair bij Aktiesport onder zich had. Het hof heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek ter terechtzitting van 17 april 2014 en de eerdere zittingen. De verdachte heeft zich op 28 juli 2013 samen met anderen schuldig gemaakt aan de woninginbraak, waarbij hij de toegang tot de woning verkreeg door middel van braak. Op 19 april 2013 heeft hij zich verzet tegen zijn aanhouding, wat resulteerde in lichamelijk letsel voor een van de opsporingsambtenaren. Daarnaast heeft hij in februari 2013 goederen verduisterd die toebehoorden aan zijn werkgever. Het hof heeft de verweren van de verdediging verworpen en de verdachte schuldig bevonden aan alle tenlastegelegde feiten. De kinderrechter had eerder een jeugddetentie van 110 dagen opgelegd, waarvan 41 dagen voorwaardelijk. Het hof heeft de straffen herzien en een werkstraf van 80 uren en 100 dagen jeugddetentie opgelegd, met bijzondere voorwaarden voor toezicht door de jeugdreclassering. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, en het hof heeft de proeftijd van de verdachte verlengd. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is ondertekend door de griffier.

Uitspraak

parketnummer: 23-005174-13
datum uitspraak: 1 mei 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland van 8 november 2013 in de strafzaak onder de parketnummers 15-750042-13 en 15-750117-11 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
17 april 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 28 juli 2013 te Haarlem tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning, althans een pand aan de Duitslandlaan [nummer ] heeft weggenomen een laptop en/of een of meer [toegangs]passen, in elk geval een of meer goederen van zijn/hun gading en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
2:
hij op of omstreeks 19 april 2013 te Haarlem toen de aldaar dienstdoende [in uniform geklede] buitengewoon opsporingsambtena(a)r(en) [verbalisant 1] en/of[verbalisant 2] en/of [verbalisant 3] verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 447e van het Wetboek van Strafrecht, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had(den) aangehouden en vastgegrepen, althans vast had(den) teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten een politiebureau, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner/hunner bediening, door opzettelijk gewelddadig zich met kracht los te rukken en/of te trekken uit de greep van bovengenoemde opsporingsambtena(a)r(en) en/of met kracht zwaaiende en/of maaiende bewegingen te maken naar/tegen bovengenoemde opsporingsambtena(a)r(en), ten gevolge waarvan de opsporingsambtenaar[verbalisant 2] enig lichamelijk letsel (een vinger uit de kom en een aantal gezwollen vingers) bekwam;
3:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2013 tot en met 11 februari 2013 te Haarlem opzettelijk een Adidas trainingspak en/of vier, althans een of meer paren 'Nike Air Max' sportschoenen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan firma 'Aktiesport', in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als stagiaire/hulpkracht bij voornoemd bedrijf, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 28 juli 2013 te Haarlem tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning aan de Duitslandlaan [nummer ] heeft weggenomen een laptop en toegangspassen, toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak;
2:
hij op 19 april 2013 te Haarlem toen de aldaar dienstdoende in uniform geklede buitengewoon opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en[verbalisant 2] en [verbalisant 3] verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 447e van het Wetboek van Strafrecht, op heterdaad ontdekt, hadden aangehouden en vastgegrepen, althans vast hadden teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten een politiebureau, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening hunner bediening, door opzettelijk gewelddadig zich met kracht los te rukken en te trekken uit de greep van bovengenoemde opsporingsambtenaren en met kracht zwaaiende bewegingen te maken naar bovengenoemde opsporingsambtenaren, ten gevolge waarvan de opsporingsambtenaar[verbalisant 2] enig lichamelijk letsel (een vinger uit de kom en een aantal gezwollen vingers) bekwam;
3:
hij in de periode van 1 februari 2013 tot en met 11 februari 2013 te Haarlem opzettelijk een Adidas trainingspak en een paar 'Nike Air Max' sportschoenen, die toebehoorden aan firma 'Aktiesport', en welke goederen verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van stagiair bij voornoemd bedrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bespreking van de gevoerde verweren

De raadsman bepleit vrijspraak ten aanzien van feit 1 en voert daartoe aan dat wettig en
overtuigend bewijs om verdachte te veroordelen voor het onder 1 tenlastegelegde feit,
ontbreekt. De verdachte heeft verklaard waarom hij op die tijd op die plaats was. Hij was namelijk op weg naar de sporthal en is daarbij door de betreffende steeg gelopen om een deel van de route af te kunnen snijden.
Subsidiair voert de raadsman aan dat er geen bewijs is dat de goederen zijn weggenomen, nu deze zich nog op de erfafscheiding van de woning bevonden.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt als volgt.
De buurman, getuige [getuige], verklaart dat hij in de woning aan de Duitslandlaan [nummer ] te Haarlem een persoon met een zaklamp de trap af zag lopen. Verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] hebben in een proces-verbaal van bevindingen vastgelegd dat zij drie personen uit de tuin (behorende bij die woning)
zagen komen rennen. Zij verklaren dat één persoon een mobiele telefoon met een brandend
lampje in zijn handen had en in hun richting rende. Toen zij schreeuwden dat zij van de politie
waren, keerde deze persoon zich om en rende de andere kant op. Later bleek deze persoon de
verdachte te zijn. Daarnaast zitten er foto’s in het dossier van de kleding die verdachte droeg bij zijn aanhouding diezelfde avond. Belastend zijn de handschoenen met aarde eraan, die verdachte die avond droeg, waarover verdachte verklaart dat hij die als keepershandschoenen bij het zaalvoetbal gebruikte, zonder dat hij een verklaring geeft voor de op deze handschoenen aangetroffen aarde.
Gelet op het voorgaande acht het hof het door de verdediging geschetste scenario dat hij daar liep om de route af te snijden niet aannemelijk, temeer niet nu beide verbalisanten, ieder voor zich, in een aanvullend proces-verbaal van bevindingen van 31 maart 2014 hebben aangegeven dat de persoon, naar later bleek de verdachte, kwam uit de tuin behorende bij huisnummer 66 (het hof begrijpt: Duitslandlaan te Haarlem). Voor zover de raadsman subsidiair heeft bedoeld aan te voeren dat er geen sprake is van een voltooide diefstal als de gestolen goederen zich buiten de woning maar nog wel in de tuin van de desbetreffende woning bevinden, vindt deze opvatting naar het oordeel van het hof geen steun in het recht. De verweren worden derhalve verworpen.
Tevens bepleit de raadsman vrijspraak ten aanzien van feit 2 en voert daartoe aan dat er geen
sprake was van een redelijk vermoeden van schuld, zodat er sprake was van een onrechtmatige aanhouding.
Het hof overweegt als volgt. Uit de bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit komt naar voren dat betreffende handhavers ter plaatse op een hen vanwege overlast bekende hangplek komen, nadat door een school, gevestigd aan de Belgiëlaan in Haarlem, een overlastmelding is gedaan. Ter plaatse gekomen zien zij een groep jeugdigen die bij het zien van de handhavers wegrent. Eén van de handhavers ziet verdachte lopen en spreekt hem aan waarbij verdachte niet wil zeggen wie hij is. Verdachte weigert zijn naam te zeggen en loopt door, waarna de handhaver hem aanzegt dat hij moet blijven staan. Als hij daar niet aan voldoet, wordt verdachte staande gehouden en wordt hem gevraagd zijn identificatiebewijs te laten zien. Nadat de verdachte daarop aangeeft dat hij zijn identificatiebewijs niet laat zien en steeds blijft doorlopen vordert de handhaver het identificatiebewijs van de verdachte. Vervolgens probeert verdachte weer weg te lopen, zonder aan deze vordering te voldoen. Daarna pakken de handhavers de verdachte vast waarbij de verdachte zich verzet en allen met elkaar ten val komen.
Gelet op artikel 52 en 53 van het Wetboek van Strafvordering waren de handhavers voor een redelijke taakuitoefening en in het kader van een rechtmatige uitoefening van de bediening in de gegeven omstandigheden, zoals boven weergegeven, bevoegd het identificatiebewijs te vorderen en gerechtigd, toen hij daaraan niet voldeed, hem aan te houden. Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben.
het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen en maatregelen

De kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 110 dagen, waarvan 41 dagen voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van twee jaren en aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht en met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte gedurende de gehele proeftijd onder toezicht en leiding van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam, een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 80 uren bij niet naar behoren voldoen te vervangen door 40 dagen jeugddetentie, en met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [verbalisant 2] voor een bedrag van
€ 750,- onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en gedeeltelijke toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 15/750117-11, te weten dat in plaats van de voorwaardelijke opgelegde jeugddetentie van 90 dagen een werkstraf voor de duur van 180 uren zal worden verricht, bij niet naar behoren verrichten te vervangen door 90 dagen jeugddetentie en verlenging van de proeftijd van twee jaren van het resterende deel van voorwaardelijke opgelegde jeugddetentie van 30 dagen met één jaar van de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 15/750117-11.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen en maatregelen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen op 28 juli 2013 schuldig gemaakt aan woninginbraak. Door zo te handelen heeft de verdachte met zijn mededaders inbreuk gemaakt op de veilige omgeving die een woning geacht wordt te zijn en heeft hij gevoelens van onveiligheid veroorzaakt bij de bewoner(s). Bovendien heeft hij de eigenaar van de woning schade berokkend. Daarnaast veroorzaken zulke delicten gevoelens van angst, en meer in het algemeen gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij. Het hof houdt er rekening mee dat het sleutelbeen van de verdachte bij zijn aanhouding is gebroken.
Verdachte heeft zich op 19 april 2013 met geweld verzet bij zijn eigen aanhouding. Dit is een ergerlijk feit, waarmee de verdachte geen respect heeft getoond voor het ambtelijk gezag en ook pijn bij de buitengewoon opsporingsambtenaar heeft veroorzaakt.
Verdachte heeft zich op meerdere momenten gedurende zijn stage producten, zijnde een
trainingspak en een paar schoenen, wederrechtelijk toegeëigend. Door aldus te handelen heeft
de verdachte het door zijn werkgever in hem gestelde vertrouwen grovelijk beschaamd. Een
dergelijk feit brengt bovendien doorgaans ergernis en financiële schade voor de benadeelde
met zich mee, en de mogelijkheid dat deze geen stageplaatsen meer zal willen aanbieden.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 7 april 2014 is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de inhoud van een de verdachte betreffend strafadvies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 21 augustus 2013. Uit de bespreking van de persoonlijke omstandigheden van verdachte ter zitting is gebleken dat het op school goed gaat met
verdachte. Hij is bezig met MBO niveau 2, gaat over en loopt stage bij een supermarkt. Thuis gaat het ook goed, hij stelt zich begeleidbaar op en heeft nog steeds contact met jeugdreclassering.
Het hof acht, alles afwegende, een jeugddetentie en een werkstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij[verbalisant 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding voor een bedrag van € 8.422,54. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 750,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 57, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77cc, 181, 311 en 322 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de Meervoudige kamer te Haarlem van 24 juli 2012 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 120 dagen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Op grond van hetgeen omtrent de veroordeelde bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, zal de bij dat vonnis vastgestelde proeftijd met 1 (één) jaar moeten worden verlengd.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
werkstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen jeugddetentie.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
100 (honderd) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
41 (eenenveertig) dagen,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de volledige proeftijd stelt onder toezicht van de (jeugd)reclassering, thans in de persoon van de heer [deskundige] te Amsterdam en zich zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, door of namens deze instelling te geven.
Geeft deze instelling opdracht de verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarde hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij[verbalisant 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij[verbalisant 2] ter zake van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 282,45 (tweehonderdtweeëntachtig euro en vijfenveertig cent) bestaande uit € 32,45 (tweeëndertig euro en vijfenveertig cent) materiële schade, inhoudende gemaakte reiskosten,
en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 april 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd[verbalisant 2], een bedrag te betalen van
€ 282,45 (tweehonderdtweeëntachtig euro en vijfenveertig cent) bestaande uit € 32,45 (tweeëndertig euro en vijfenveertig cent) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 april 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Verlengt de proeftijd als vermeld in het vonnis van de meervoudige kamer te Haarlem van 24 juli 2012 parketnummer 15-750117-11, met een termijn van 1 (een) jaar.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.H.C. van Ginhoven, mr. J.A.M. de Wit en mr. D. Radder, in tegenwoordigheid van
mr. M. Boelens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
1 mei 2014.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[...]