In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de noodzaak tot uithuisplaatsing van vijf minderjarige kinderen, geboren uit de relatie van de ouders, die tot oktober 2009 samen waren. De ouders hebben gezamenlijk gezag over de kinderen, maar de kinderen zijn sinds 2010 onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (BJAA) heeft in hoger beroep verzocht om verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, die door de kinderrechter was afgewezen. De ouders, vertegenwoordigd door hun advocaten, hebben verweer gevoerd en stelden dat de noodzaak tot uithuisplaatsing niet meer aanwezig is. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de samenwerking van de ouders met hulpverleners en de voorwaarden die door het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) zijn opgesteld voor een veilige thuisplaatsing.
Het hof heeft vastgesteld dat de ouders, ondanks hun verleden van conflicten, een ouderschapsplan hebben opgesteld dat aansluit bij de behoeften van de kinderen. De ouders hebben hulp en begeleiding van Altra en zijn gemotiveerd om het traject van hulpverlening voort te zetten. Het hof heeft geconcludeerd dat de veiligheid van de kinderen in de thuissituatie voldoende kan worden gewaarborgd en dat de noodzaak tot uithuisplaatsing niet meer aanwezig is. De bestreden beschikking van de kinderrechter is bekrachtigd, waarmee het hof de ouders de kans biedt om hun kinderen weer in gezinsverband te laten opgroeien.