In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor het niet naleven van een gedragsaanwijzing die was opgelegd door de officier van justitie in het kader van de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast. De gedragsaanwijzing was gegeven op basis van artikel 509hh van het Wetboek van Strafvordering, waarbij de verdachte zich op bepaalde data moest melden op een politiebureau. De tenlastelegging omvatte zowel een primair als een subsidiair feit, waarbij het primair feit betrekking had op de overtreding van de gedragsaanwijzing en het subsidiaire feit op het niet voldoen aan een wettelijk bevel.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat de dagvaarding nietig verklaard moest worden, omdat de gedragsaanwijzing niet voldoende gemotiveerd was. Het hof oordeelde echter dat de tenlastelegging duidelijk was en dat de verdachte voldoende op de hoogte was van de gedragsaanwijzing. Het hof sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde, maar achtte het subsidiaire feit wettig en overtuigend bewezen. De verdachte had zich op 21 december 2013 en 19 januari 2014 niet gehouden aan de meldplicht die aan hem was opgelegd.
Bij de strafoplegging hield het hof rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jeugdige leeftijd en zijn intentie om zijn leven een positieve wending te geven. Het hof besloot om een voorwaardelijke taakstraf op te leggen van 40 uren, met een proeftijd van twee jaar. De verdachte werd gewaarschuwd dat bij een nieuwe strafbare feit de taakstraf alsnog ten uitvoer kon worden gelegd. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en deed opnieuw recht, waarbij het subsidiaire feit werd gekwalificeerd en de verdachte strafbaar werd verklaard.