ECLI:NL:GHAMS:2014:3750

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 september 2014
Publicatiedatum
11 september 2014
Zaaknummer
23-000341-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedragsaanwijzing en overtreding in het kader van voetbalvandalisme

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor het niet naleven van een gedragsaanwijzing die was opgelegd door de officier van justitie in het kader van de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast. De gedragsaanwijzing was gegeven op basis van artikel 509hh van het Wetboek van Strafvordering, waarbij de verdachte zich op bepaalde data moest melden op een politiebureau. De tenlastelegging omvatte zowel een primair als een subsidiair feit, waarbij het primair feit betrekking had op de overtreding van de gedragsaanwijzing en het subsidiaire feit op het niet voldoen aan een wettelijk bevel.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat de dagvaarding nietig verklaard moest worden, omdat de gedragsaanwijzing niet voldoende gemotiveerd was. Het hof oordeelde echter dat de tenlastelegging duidelijk was en dat de verdachte voldoende op de hoogte was van de gedragsaanwijzing. Het hof sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde, maar achtte het subsidiaire feit wettig en overtuigend bewezen. De verdachte had zich op 21 december 2013 en 19 januari 2014 niet gehouden aan de meldplicht die aan hem was opgelegd.

Bij de strafoplegging hield het hof rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jeugdige leeftijd en zijn intentie om zijn leven een positieve wending te geven. Het hof besloot om een voorwaardelijke taakstraf op te leggen van 40 uren, met een proeftijd van twee jaar. De verdachte werd gewaarschuwd dat bij een nieuwe strafbare feit de taakstraf alsnog ten uitvoer kon worden gelegd. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en deed opnieuw recht, waarbij het subsidiaire feit werd gekwalificeerd en de verdachte strafbaar werd verklaard.

Uitspraak

parketnummer: 23-000341-14
datum uitspraak: 9 september 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 29 januari 2014 in de strafzaak onder parketnummer 13-701170-14 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboortedatum] op [geboorteplaats],
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
26 augustus 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
Primair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 7 december 2013 tot en met 21 januari 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van Strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. [datum] gegeven door de officier van justitie te Amsterdam in het kader van de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast, immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk zich niet gehouden aan de meldplicht die aan hem in voornoemde gedragsaanwijziging is opgelegd;
Subsidiair
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 7 december 2013 tot en met 21 januari 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk niet voldoet aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, te weten de gedragsaanwijzing d.d. [datum] gegeven door de officier van justitie te Amsterdam in het kader van de Wet maatregelen ter bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast, immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk zich niet gehouden aan de meldplicht die aan hem in voornoemde gedragsaanwijzing is opgelegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat in hoger beroep een wijziging van de tenlastelegging is toegelaten en het hof derhalve op een andere grondslag heeft beraadslaagd dan de politierechter.

Geldigheid van de dagvaarding

De raadsman heeft ter terechtzitting bepleit dat, na de in hoger beroep toegestane wijziging van de tenlastelegging waarbij (hoofdzakelijk) het subsidiaire feit is toegevoegd aan de tenlastelegging, onduidelijk is geworden wat de verdachte wordt verweten. Doordat de officier van justitie de aan de verdachte opgelegde gedragsaanwijzing niet heeft gemotiveerd, is volgens de raadsman onduidelijk of de verdachte, na de wijziging van de tenlastelegging, wordt verweten een bevel (de gedragsaanwijzing) dat is gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van Strafvordering (Sv) te hebben overtreden dan wel een bevel dat is gegeven krachtens de onderdelen a of c van dat artikel. Daardoor is niet duidelijk welke strafbepaling hier van toepassing zou moeten zijn: art. 184 Sr, dat ziet op een gedragsaanwijzing in de zin van art. 509hh lid 1 sub a en c Sv, of art. 184a Sr dat van toepassing is als de officier van justitie een gedragsaanwijzing in de zin van art. 509hh lid 1 sub b Sv heeft gegeven. De raadsman heeft daarom verzocht de dagvaarding nietig te verklaren.
Het hof overweegt en beslist als volgt.
Naar het oordeel van het hof laat de inhoud van de tenlastelegging, ook na de wijziging in hoger beroep, op zichzelf beschouwd geen onduidelijkheid bestaan over de gedragingen die de verdachte worden verweten. In zowel de primaire als de subsidiaire variant van het tenlastegelegde komt voldoende duidelijk naar voren, dat verdachte wordt verweten (kort gezegd) zich op meerdere tijdenstippen opzettelijk niet te hebben gehouden aan een gedragsaanwijzing die hem krachtens een wettelijk voorschrift was opgelegd. De door de raadsman aangevoerde punten kunnen aanleiding zijn om, zoals de raadsman ook heeft gedaan, inhoudelijk verweer te voeren op de (bewijsbaarheid of kwalificeerbaarheid van de) grondslag van de gedragsaanwijzing, maar daarmee is naar het oordeel van het hof nog niet onduidelijk waartegen de verdachte zich moet verdedigen. Ter terechtzitting is ook niet gebleken dat dit de verdediging onduidelijk was. Het hof verwerpt het verweer.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is hetgeen de verdachte primair ten laste is gelegd niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Voor de motivering van deze beslissing wijst het hof op hetgeen hierna wordt overwogen onder ‘nadere bewijsoverweging’.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het
subsidiairten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 21 december 2013 en 19 januari 2014 te Amsterdam, telkens opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast, te weten de gedragsaanwijzing d.d. [datum] gegeven door de officier van justitie te Amsterdam in het kader van de Wet maatregelen ter bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast, immers heeft verdachte telkens opzettelijk zich niet gehouden aan de meldplicht die aan hem in voornoemde gedragsaanwijzing is opgelegd.
Hetgeen subsidiair meer of anders ten laste is gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Nadere bewijsoverweging

De raadsman van de verdachte heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van zowel het primaire als het subsidiair tenlastegelegde. Hiertoe heeft hij -kort samengevat- aangevoerd, dat uit de bewoordingen van de opgelegde gedragsaanwijzing niet is op te maken krachtens welk van de in artikel 509hh Sv, eerste lid, genoemde gronden - sub a, b of c - de gedragsaanwijzing door de officier van justitie aan de verdachte is opgelegd.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de gedragsaanwijzing zich richt op een persoon die de openbare orde heeft verstoord, en de gedragsaanwijzing daarom is gegrond op artikel 509hh, eerste lid, onder a. Het subsidiair tenlastegelegde feit kan volgens de advocaat-generaal daarom worden bewezen.
Het hof overweegt en beslist als volgt.
Artikel 509hh eerste lid Wetboek van Strafvordering (Sv) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“1. De officier van justitie is bevoegd de verdachte tegen wie ernstige bezwaren bestaan een gedragsaanwijzing te geven in geval van verdenking van een strafbaar feit:
a. waardoor de openbare orde, gelet op de aard van het strafbare feit of de samenhang met andere strafbare feiten, dan wel de wijze waarop het strafbare feit is gepleegd, ernstig is verstoord, en waarbij grote vrees voor herhaling bestaat, dan wel
b. in verband waarmee vrees bestaat voor ernstig belastend gedrag van de verdachte jegens een persoon of personen, dan wel
c. in verband waarmee vrees bestaat voor gedrag van de verdachte dat herhaald gevaar voor goederen oplevert.
Bij de stukken van het dossier bevindt zich de schriftelijke gedragsaanwijzing aan de verdachte, van de officier van justitie, van [datum]. In deze gedragsaanwijzing is de verdachte voor meerdere tijdstippen een gebiedsverbod en een daaraan verbonden meldplicht op het daargenoemde politiebureau opgelegd. In de gedragsaanwijzing is door de officier van justitie weliswaar vermeld dat hem onder bepaalde omstandigheden op grond van artikel 509hh Sv de bevoegdheid toekomt een gebieds- of groepsverbod en een meldplicht op te leggen, maar in de tekst van de aanwijzing is niet met zoveel woorden vermeld op welk van de in het eerste lid van dat wetsartikel gegeven gronden – namelijk hetzij de grond sub a, hetzij sub b hetzij sub c – deze aanwijzing is gestoeld. Dit gegeven brengt echter niet zonder meer met zich, dat de gedragsaanwijzing haar werking kan worden ontzegd omdat zij niet voldoende concreet en begrijpelijk zou zijn.
In de onderhavige gedragsaanwijzing is vermeld dat gebiedsverboden (en contactverboden) zich specifiek richten op personen die de openbare orde ernstig hebben verstoord en dat een dergelijk verbod kan worden opgelegd aan een verdachte tegen wie ernstige bezwaren bestaan van het plegen van een strafbaar feit. Daarna is vermeld dat tegen de verdachte ernstige bezwaren bestaan wegens het plegen van een strafbaar feit, te weten het plegen van openlijk geweld door tijdens de wedstrijd Ajax – Heracles met anderen deel te nemen aan een vechtpartij in de Amsterdam Arena. Vervolgens is de verdachte een gebiedsverbod voor (onder meer) het ‘Arenagebied’, en een meldingsgebod opgelegd, voor data die in de aanwijzing in verband worden gebracht met wedstrijddata van de voetbalclub Ajax.
Uit het proces-verbaal van verhoor van de verdachte (met nummer [nummer]) van 21 januari 2014 en het proces-verbaal van verhoor door de rechter-commissaris van 23 januari 2014 blijkt, dat verdachte zich op 21 december 2013 en op 19 januari 2014 niet heeft gehouden aan de hem in de gedragsaanwijzing opgelegde meldplicht. De verdachte heeft ter zitting in hoger beroep verklaard, dat hij op de hoogte was van die meldplicht en dat hij zich niettemin niet heeft gemeld.
Uit de motivering van de gedragsaanwijzing, waarin het strafbare feit waarvan de verdachte werd verdacht in relatie wordt gebracht tot het verstoren van de openbare orde, en de daarmee samenhangende meldplicht die klaarblijkelijk (mede) is opgelegd om herhaling te voorkomen, leidt het hof af dat de officier van justitie heeft beoogd de aanwijzing te geven krachtens de onder artikel 509hh, eerste lid, onder a Sv gegeven grond. Uit de verwijzing naar de wedstrijddata van de voetbalclub Ajax bij het opleggen van de meldplicht kan voorts – ook door de verdachte - naar het oordeel van het hof niet anders worden afgeleid dan dat deze gedragsaanwijzing is ingegeven door gegronde vrees voor herhaling van de gedragingen waar de verdachte op het moment van uitvaardigen van het desbetreffende ambtelijke bevel van werd verdacht. De bewoordingen van de meldplicht zelf zijn voorts helder en begrijpelijk en, naar ter zitting is gebleken, de verdachte was daarmee bekend.
Dat door de officier van justitie in de gedragsaanwijzing een onjuiste strafbedreiging is vermeld, namelijk een gevangenisstraf van ten hoogte een jaar of een geldboete tot een bedrag van € 7.600,00, doet aan het voorgaande niet af. Hiermee heeft de officier van justitie kennelijk het oog gehad op de strafbedreiging in artikel 184a van het Wetboek van Strafrecht, welke bepaling alleen ziet op opzettelijke overtreding van een gedragsbepaling gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onder b Sv, waarvan hier geen sprake is. Naar het oordeel van het hof is hier sprake van een kennelijke vergissing, waaraan, in het licht van de hiervoor aangehaalde motivering van de aanwijzing, geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend als het gaat om de vraag op welke grondslag de aanwijzing is gegeven.
Op grond van dit een en ander is het hof van oordeel, dat de gedragsaanwijzing is gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onder a Sv, en dat verdachte door op 21 december 2013 en op 19 januari 2014 deze gedragsaanwijzing niet op te volgen opzettelijk niet heeft voldaan aan het hem door de officier van justitie opgelegde bevel. Het hof komt daarmee tot een bewezenverklaring van het aan de verdachte subsidiair ten laste gelegde.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op twee data opzettelijk niet gehouden aan de gedragsaanwijzing van de officier van justitie, die inhield dat de verdachte zich op die momenten moest melden op een politiebureau. In dit soort gevallen, waarin de aanwijzing klaarblijkelijk is opgelegd in het kader van voorkoming van ongeregeldheden bij voetbalwedstrijden, frustreert het handelen van de verdachte het beleid dat op dit gebied door de overheid wordt gevoerd.
In strafmatigende zin betrekt het hof in zijn overwegingen, dat de verdachte - zij het niet onherroepelijk - is vrijgesproken van het feit dat de aanleiding is geweest om de aanwijzing aan hem op te leggen. Daarnaast overweegt het hof dat sprake is van een jeugdige verdachte, en voorts dat het de verdachte ernst lijkt met zijn voornemen nu iets van zijn leven te maken. Naar zeggen van verdachte is hij toegelaten tot een school voor elektrotechniek nadat hij daartoe een aantal toetsen heeft moeten maken, en gaat hij niet meer naar wedstijden van Ajax omdat hem dit alleen maar in de problemen heeft gebracht. Zijn toekomst gaat nu voor, aldus de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep.
Gelet op deze persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en de omstandigheden waaronder het feit is begaan, zal het hof de verdachte geen onvoorwaardelijke straf opleggen. Een voorwaardelijke taakstraf moet de verdachte bewegen de goede weg die hij is ingeslagen voort te zetten, en zich verre te houden van het plegen van nieuwe strafbare feiten. Als hij gedurende de proeftijd van 2 jaren opnieuw een strafbaar feit begaat kan de taakstraf alsnog ten uitvoer worden gelegd.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 184 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. H.T. van der Meer en mr. J.G.B. Pikkemaat, in tegenwoordigheid van
mr. M.E. Olthof, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
9 september 2014.