Met betrekking tot de subsidiaire stelling van de man dat sprake is van een wijziging van omstandigheden overweegt het hof als volgt. De man heeft in dit verband aangevoerd dat het verlies van zijn onderneming in de kunsthandel sinds het sluiten van het echtscheidingsconvenant is toegenomen. Tegenover de uitdrukkelijke betwisting door de vrouw heeft de man die stelling echter onvoldoende – aan de hand van inzichtelijke, financiële stukken betreffende zijn onderneming – onderbouwd, hetgeen op zijn weg had gelegen. Het hof zal derhalve aan die stelling voorbijgaan. Evenmin heeft de man, tegenover de uitdrukkelijke betwisting door de vrouw, zijn stelling dat hij vanwege de gerechtelijke procedures minder inkomsten als kunstenaar heeft kunnen genereren, voldoende onderbouwd.
Ook de stelling dat sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden vanwege de hoge advocaatkosten die de man heeft moeten maken verwerpt het hof. Afgezien van de omstandigheid dat hij de hoogte van deze kosten onvoldoende heeft geconcretiseerd, acht het hof het maken van dergelijke kosten in het algemeen geen omstandigheid die tot een herbeoordeling van een uitkering tot levensonderhoud moet leiden.
Voorts heeft de man als wijzigingsgrond gesteld dat hij zijn appartementen heeft moeten verkopen om de overeengekomen bijdragen te kunnen voldoen en dat hij thans huurlasten heeft van € 556,- per maand. Voor zover de man betoogt dat zijn woonlasten zijn gestegen, acht het hof die stelling, in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw, onvoldoende onderbouwd, nu de man niet inzichtelijk heeft gemaakt welke woonlasten hij ten tijde van het sluiten van het echtscheidingsconvenant had. Voorts is het hof met de rechtbank van oordeel dat de man onvoldoende inzichtelijk gemaakt waar die huurlasten betrekking op hebben. Ter zitting in hoger beroep heeft de man verklaard dat hij woonachtig is op het adres […] te [b], […], hetgeen niet hetzelfde adres is als het adres vermeld op de in het geding gebrachte huurspecificaties.
De man stelt tevens dat de omstandigheid dat de vrouw over vermogen beschikte en beschikt, een relevante wijziging van omstandigheden betreft. Zoals hiervoor onder 6.2 is overwogen, is ten tijde van het sluiten van het echtscheidingsconvenant rekening gehouden met de omstandigheid dat de vrouw haar vermogen zou aanwenden voor de financiering van haar woning in [a] en was het uitgangspunt van partijen dat de vrouw geen hypotheeklasten, althans lage woonlasten zou hebben. De vrouw stelt dat zij na het sluiten van het echtscheidingsconvenant, in september 2009 van haar zuster het resterende erfdeel heeft ontvangen ten bedrage van £ 88.648,- en dat zij daarmee de verbouwing van haar woning, waarvan de kosten € 23.114,- bedroegen, heeft gefinancierd. De man heeft deze stellingen niet, althans onvoldoende gemotiveerd, betwist, zodat het hof voldoende aannemelijk acht dat de vrouw ook dit resterende erfdeel deels heeft aangewend ten behoeve van haar woning. Nu partijen ten tijde van het sluiten van het echtscheidingsconvenant ervan zijn uitgegaan dat de vrouw geen hypotheeklasten, althans lage woonlasten zou hebben, is het hof van oordeel dat de besteding van voormelde schenking ten behoeve van de woning van de vrouw geen relevante wijziging van omstandigheden betreft.
De man heeft voorts gesteld dat het vermogen van de vrouw in 2010 in één jaar tijd met € 10.000,- toegenomen. Hiertegenover heeft de vrouw gesteld dat zij hetgeen na de aankoop en verbouwing van haar woning van haar vermogen resteerde, heeft moeten aanwenden ten behoeve van de in Nederland en in Frankrijk gevoerde gerechtelijke procedures ten bedrage van in totaal € 24.217,- alsmede ten behoeve van haar levensonderhoud en dat van [de minderjarige] en dat zij thans niet beschikt over enig vermogen. Ter nadere onderbouwing hiervan heeft zij een overzicht van voormelde proceskosten in het geding gebracht alsmede recente afschriften van haar onderscheidenlijke bankrekeningen in Nederland. Gelet hierop heeft de man zijn stelling dat de vrouw nog steeds over een substantieel vermogen beschikt, onvoldoende onderbouwd, hetgeen op zijn weg had gelegen. Evenmin heeft hij, in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw, zijn stelling dat de vrouw in 2013 uit de nalatenschap van haar vader vermogen heeft ontvangen, voldoende onderbouwd.
Uit het vorenstaande volgt dat de man onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zich sinds het sluiten van het echtscheidingsconvenant een relevante wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan als bedoeld in artikel 1:401, eerste lid Burgerlijk Wetboek. Voor zover de man met zijn stelling dat de vrouw inmiddels voldoende tijd heeft gehad om inkomen te genereren en aldus zelf in haar eigen levensonderhoud kan voorzien, bedoelt te betogen dat de vrouw geen behoefte meer had en heeft aan een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud, dan wel geacht wordt een hogere bijdrage te leveren in de behoefte van [de minderjarige], overweegt het hof dat aan een inhoudelijke bespreking van die stelling niet wordt toegekomen, nu partijen er gezien de beperkte duur van de alimentatieplicht van de man jegens de vrouw van zes jaar ervan zijn uitgegaan dat de vrouw gedurende deze periode behoefte heeft aan de overeengekomen bijdrage..
Voor zover de man stelt dat de schoolkosten van [de minderjarige] te hoog zijn en dat de vrouw zonder zijn toestemming de inschrijving van [de minderjarige] op de internationale school jaarlijks heeft verlengd, overweegt het hof dat de vraag of de man al dan niet heeft ingestemd met verlenging van het verblijf van [de minderjarige] op de internationale school in de onderhavige procedure niet aan de orde is, maar in een procedure omtrent het gezag aan de orde dient te worden gesteld. Daarbij komt dat blijkens het door de vrouw in het geding gebrachte notitieboek partijen ten tijde van de totstandkoming van het echtscheidingsconvenant reeds rekening hebben gehouden met hoge schoolkosten voor [de minderjarige].