ECLI:NL:GHAMS:2014:3772

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 juli 2014
Publicatiedatum
11 september 2014
Zaaknummer
23-004563-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civiele vordering benadeelde partij niet-ontvankelijk door evenredige belasting van strafzaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was aangeklaagd voor mishandeling en belediging van een ambtenaar. De tenlastelegging omvatte twee feiten: de verdachte zou op 22 augustus 2012 in Aalsmeer een persoon, [slachtoffer], in het gezicht hebben geslagen, en op 23 augustus 2012 in Amsterdam een ambtenaar, [verbalisant], in het gezicht hebben gespuugd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte schuldig is aan beide feiten, maar heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd en een andere straf opgelegd. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, met een proeftijd van 1 jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] ter hoogte van € 1.238,38, en aan de benadeelde partij [verbalisant] ter hoogte van € 200,00. Het hof heeft geoordeeld dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor een deel niet-ontvankelijk is, omdat verdere behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De vordering van de benadeelde partij [verbalisant] is wel toegewezen. Het hof heeft de wettelijke voorschriften toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

parketnummer: 23-004563-13
datum uitspraak: 1 juli 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 19 april 2013 in de strafzaak onder parketnummer 13-215555-12 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 juni 2014 en, overeenkomstig het bepaalde in artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1:
hij op of omstreeks 22 augustus 2012 te Aalsmeer opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), (met kracht) in/tegen het gezicht heeft geslagen en/of gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2:
hij op of omstreeks 23 augustus 2012 te Amsterdam opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [verbalisant] (verzorgster van arrestanten in cellencomplex Noord West), gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, voornoemde Neele in dier tegenwoordigheid door feitelijkheden, te weten door in haar gezicht te spugen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt..

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 22 augustus 2012 te Aalsmeer opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer], met kracht in het gezicht heeft gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
2:
hij op 23 augustus 2012 te Amsterdam opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [verbalisant], verzorgster van arrestanten in cellencomplex Noord West, gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening in dier tegenwoordigheid in haar gezicht heeft gespuugd.;
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.
het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van voorarrest waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis met een proeftijd van 1 jaar
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het tenlastegelegde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling door het slachtoffer opzettelijk en met kracht in het gezicht te stompen. Hierdoor zijn bij het slachtoffer, de heer [slachtoffer], tanden afgebroken. Het hof acht dit een zeer ernstig feit, niet alleen omdat de verdachte hiermee inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, maar ook omdat het slachtoffer door deze mishandeling leed is toegevoegd dat ook na afloop van de mishandeling voor het slachtoffer langdurig gevolgen heeft gehad.
De verdachte heeft zich eveneens schuldig gemaakt aan de opzettelijke belediging van een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening door haar in het gezicht te spugen. Daarmee heeft hij haar gekwetst en blijk gegeven van minachting voor haar functie, waardoor tevens het openbaar gezag is aangetast.
Op grond van hetgeen ter terechtzitting is gebleken houdt het hof er ten gunste van de verdachte rekening mee dat verdachtes opzet bij de mishandeling niet was gericht op de hiervoor genoemde gevolgen. De verdachte heeft er ter terechtzitting blijk van gegeven spijt te hebben van deze mishandeling en heeft verklaard bereid te zijn de door het slachtoffer geleden schade te vergoeden.
Voorts weegt het hof ten gunste van de verdachte mee dat uit een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 4 juni 2014 blijkt, dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegend, een onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2183,42, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag waarop de schade is ontstaan. De vordering is, met uitzondering van het verzoek tot toewijzing van de wettelijke rente, bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting de vordering van de benadeelde partij betwist voor zover deze betrekking heeft op de opgevoerde tandartskosten op de grond dat uit de door de benadeelde partij overlegde stukken blijkt dat hij voor deze kosten verzekerd is, mede gelet op de aan diens zorgverzekeraar verzonden begroting.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof bepaalt die schade thans op basis van de overgelegde declaraties van door de benadeelde reeds betaalde kosten van medische behandeling tot het hierna te melden bedrag, dat tevens een vergoeding voor geleden immateriële schade omvat. De gevorderde wettelijke rente komt eveneens voor toewijzing in aanmerking. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij in de vordering niet worden ontvangen en kan deze de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof overweegt hiertoe dat uit de door de benadeelde partij ingediende
begrotingenvan de tandartskosten niet zonder meer kan worden vastgesteld dat alle opgevoerde kosten ook daadwerkelijk door de benadeelde partij zelf zijn gemaakt, in aanmerking genomen dat onduidelijk is in hoeverre kosten zijn of worden vergoed door de verzekering van de benadeelde partij. Nu deze niet ter zitting is verschenen om de vordering toe te lichten, kan het hof dit deel van de door de benadeelde partij gestelde schade niet vaststellen zonder daarmee het onderhavige strafgeding onevenredig te belasten.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [verbalisant]

Deze benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 200,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 57, 63, 266, 267 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.238,38 (duizend tweehonderdachtendertig euro en achtendertig cent) bestaande uit € 638,38 (zeshonderdachtendertig euro en achtendertig cent) materiële schade en € 600,00 (zeshonderd euro) immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], een bedrag te betalen van
€ 1.238,38 (duizend tweehonderdachtendertig euro en achtendertig cent) bestaande uit € 638,38 (zeshonderdachtendertig euro en achtendertig cent) materiële schade en € 600,00 (zeshonderd euro) immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
22 (tweeëntwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [verbalisant]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [verbalisant] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 200,00 (tweehonderd euro)ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [verbalisant], een bedrag te betalen van
€ 200,00 (tweehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
4 (vier) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. W.H. van Benthem en mr. J.G.B. Pikkemaat, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Meyer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 juli 2014.
[...]