ECLI:NL:GHAMS:2014:3785

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 september 2014
Publicatiedatum
11 september 2014
Zaaknummer
200.114.170-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van een managementovereenkomst en rechtsgeldigheid van ontslag van bestuurder

In deze zaak, die voortvloeit uit een eerder tussenarrest van 12 november 2013, heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van een managementovereenkomst tussen H.W. Holding B.V. en RDH Beheer B.V. H.W. Holding, vertegenwoordigd door advocaat mr. O.H.A. Mo-Ajok, was in hoger beroep gegaan tegen de beslissing van de rechtbank Haarlem die het ontslag van H.W. Holding als bestuurder van RDH Beheer rechtsgeldig had verklaard. Het hof oordeelde dat het ontslag van H.W. Holding niet automatisch leidde tot de beëindiging van de managementovereenkomst, zoals RDH Beheer had betoogd. Het hof verwierp de argumenten van RDH Beheer dat er ernstige redenen waren voor een onmiddellijke beëindiging van de overeenkomst, omdat deze redenen niet in de notulen van de vergadering van 2 november 2010 waren vermeld.

Het hof concludeerde dat de managementovereenkomst rechtsgeldig was opgezegd in een brief van 17 november 2010, waarin RDH Beheer het ontslag van H.W. Holding bevestigde. Het hof oordeelde dat de opzegging met inachtneming van de opzegtermijn van zes maanden leidde tot het einde van de betalingsverplichting van RDH Beheer aan H.W. Holding per 18 mei 2011. De vordering van H.W. Holding tot betaling van de managementvergoeding over de periode van 1 december 2010 tot en met 17 mei 2011 werd toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank Haarlem en veroordeelde RDH Beheer tot betaling van € 8.565 per maand aan H.W. Holding, evenals de proceskosten in zowel eerste aanleg als hoger beroep.

Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke communicatie en documentatie bij de beëindiging van contracten en de gevolgen van bestuursontslagen voor managementovereenkomsten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team 1
zaaknummer : 200.114.170/01
rol- en zaaknummer rechtbank Haarlem : 183481 / HA ZA 11-867
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 9 september 2014
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
H.W. HOLDING B.V.,
gevestigd te Zaandam, gemeente Zaanstad,
appellante,
advocaat: mr. O.H.A. Mo-Ajok te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RDH BEHEER B.V.,
gevestigd te Wormerveer,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.N.A. Denninger te Haarlem.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna wederom H.W. Holding en RDH Beheer genoemd.
In deze zaak heeft het hof op 12 november 2013 een tussenarrest uitgesproken. Voor het eerdere verloop van het geding wordt naar dit tussenarrest gewezen.
H.W. Holding heeft een akte houdende uitlating, met producties, genomen.
RDH Beheer heeft daarop gereageerd bij antwoordakte, tevens protest bindende eindbeslissing, met producties.
Ten slotte is wederom arrest gevraagd.

2.Verdere beoordeling

2.1.
In het tussenarrest heeft het hof onder meer beslist dat de door H.W. Holding aangevoerde grieven, voor zover gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat het ontslag van H.W. Holding als bestuurder van RDH Beheer ter gelegenheid van de algemene vergadering van aandeelhouders van 2 november 2010, rechtsgeldig is gegeven en dat het niet in strijd is met de redelijkheid en billijkheid om H.W. Holding aan dit ontslag te houden, alle falen.
2.2.
Anders dan de rechtbank oordeelde het hof, naar aanleiding van hetgeen in grief 5 aan de orde werd gesteld, dat het besluit tot ontslag van H.W. Holding als bestuurder niet tevens beëindiging van de managementovereenkomst met de RDH Beheer tot gevolg had. Een dergelijke ‘automatische’ beëindiging van de managementovereenkomst vloeit, zo oordeelde het hof, niet voort uit de rechtspraak van de Hoge Raad met betrekking tot het ontslag van een in dienst van de vennootschap zijnde statutair directeur en volgt ook niet uit hetgeen partijen in de managementovereenkomst zijn overeengekomen. Het beroep van RDH Beheer op de artikelen 7.2 en 7.3 van de managementovereenkomst, welke artikelen een opzegging van de managementovereenkomst met onmiddellijke ingang mogelijk maken indien daarvoor ernstige redenen bestaan, is door het hof verworpen omdat dergelijke redenen in de notulen van de vergadering van 2 november 2010 niet staan vermeld en omdat RDH Beheer de managementovereenkomst (op die gronden) ook niet heeft opgezegd.
2.3.
Tegen de achtergrond dat in de aandeelhoudersovereenkomst (in artikel 3.1 onder h) is bepaald dat het defungeren van een aandeelhouder als bestuurder van de vennootschap leidt tot een recht van koop van die aandelen voor de overige aandeelhouders, terwijl in de managementovereenkomst (in artikel 7.6) is opgenomen dat de managementovereenkomst van rechtswege eindigt wanneer de manager/directeur zijn aandelen overdraagt, heeft het hof de zaak naar de rol verwezen voor uitlating door partijen omtrent de huidige stand van zaken met betrekking tot de verkoop van de aandelen door H.W. Holding aan de beide andere aandeelhouders.
2.4.
Beide partijen hebben een akte genomen.
2.5.1.
Uit de akte van H.W. Holding blijkt onder meer
– dat door de beide andere aandeelhouders geen gebruik is gemaakt van hun recht tot koop van de aandelen van H.W. Holding, maar dat RDH Beheer de aandelen van H.W. Holding op grond van de grosse van het in deze zaak in reconventie gewezen vonnis executoriaal heeft doen verkopen en dat deze verkoop, blijkens het daarvan door de deurwaarder opgemaakte proces-verbaal, op 26 oktober 2012 is geëffectueerd;
- dat H.W. Holding in aansluiting daarop aanspraak maakt op de maandelijkse managementvergoedingen tot aan ultimo oktober 2012 en, zo begrijpt het hof, haar eis in zoverre heeft aangepast.
2.5.2.
Het hof maakt hieruit op dat, anders dan het hof in het tussenarrest veronderstelde, de beide andere aandeelhouders geen aanleiding hebben gezien voor een beroep op hun in artikel 3.1 sub h gegeven kooprecht , binnen korte termijn na het op 2 november 2010 aan H.W. Holding gegeven ontslag als bestuurder, als vervolg op de toepassing van artikel 7.6 van de managementovereenkomst.
2.6.
In de door haar genomen akte protesteert RDH Beheer tegen het oordeel van het hof dat het ontslag van H.W. Holding als bestuurder van de vennootschap niet ‘automatisch‘ het einde van de met H.W. Holding gesloten managementovereenkomst heeft meegebracht. In hetgeen door RDH Beheer is aangevoerd, ziet het hof evenwel geen reden op het gegeven oordeel terug te komen.
2.7.
Het hof zal, gelet op de devolutieve werking van het appel en op hetgeen RDH Beheer in de door haar genomen akte voorts heeft opgemerkt, nog enkele door RDH Beheer aangevoerde verweren tegen de vordering bespreken.
2.8.
Het hof verwerpt de stelling van RDH Beheer dat zij uit gedragingen van H.W. Holding heeft mogen afleiden dat H.W. Holding heeft ingestemd met beëindiging van de managementovereenkomst met onmiddellijke ingang. De in dit verband genoemde omstandigheden, te weten dat tijdens de AvA uitdrukkelijk is meegedeeld dat het stopzetten van de gehele samenwerking het gespreksonderwerp was, dat in de brief van 17 november 2010 een beëindiging van de managementovereenkomst met onmiddellijke ingang staat genoemd, dat H.Wolzak zijn auto heeft ingeleverd, zijn persoonlijke spullen heeft opgehaald en al snel een andere betrekking heeft gezocht en heeft aanvaard, en tenslotte dat H.W. Holding tot en met juni 2011 aanvankelijk geen betaling van de maandelijkse termijnen heeft gevorderd, zijn daartoe ontoereikend. Het hof betrekt daarin dat beëindiging van de managementvergoeding met onmiddellijke ingang voor H.W. Holding en haar enig aandeelhouder/bestuurder [X] verstrekkende financiële gevolgen had (het inkomen van [X] reduceerde van ca € 8.5.00 per maand naar nihil) en dat niet alleen deze ingrijpende gevolgen aan RDH Beheer duidelijk moeten zijn geweest maar ook dat H.Wolzak door de gang van zaken zeer geëmotioneerd en overrompeld was en in de desbetreffende periode niet werd bijgestaan door een rechtsgeleerd raadsman. Onder deze omstandigheden zal instemming met een onmiddellijke beëindiging van de managementovereenkomst op basis van gedragingen niet lichtvaardig aangenomen mogen worden.
2.9.
RDH Beheer heeft voorts aangevoerd dat de managementovereenkomst door haar wel is opgezegd. Het hof overweegt daaromtrent het volgende.
2.9.1.
Voor zover RDH Beheer doelt op een opzegging op grond van het bepaalde in artikel 7.2 en/of 7.3 van de managementovereenkomst, gaat haar betoog niet op. Het hof verwijst naar hetgeen reeds in het tussenarrest (onder 3.19) werd overwogen. Anders dan RDH Beheer verdedigt moet er, op grond van de tekst en de onderlinge samenhang van het bepaalde in artikel 7 van de managementovereenkomst, van worden uitgegaan dat voor een zodanige opzegging, met het ingrijpende gevolg dat de managementvergoeding met onmiddellijke ingang eindigt, niet alleen een aangetekende brief is vereist (het tweede lid vormt, in de aldaar genoemde gevallen, slechts een uitzondering op de in het eerste lid genoemde opzegtermijn van zes maanden, het in het eerste lid genoemde vereiste van een aangetekende brief blijft in stand), maar ook dat in de opzegging de grond van de opzegging expliciet wordt vermeld zodat voor de opdrachtnemer duidelijk is waartegen hij zich, desgewenst, heeft te verweren. Buiten dispuut is dat aan de beide genoemde voorwaarden niet is voldaan.
2.9.3.
Het hof kan RDH Beheer echter wel volgen in haar stelling dat H.W. Holding aan het op 2 november 2010 ter gelegenheid van de algemene vergadering van aandeelhouders genomen besluit tot ontslag van hem als bestuurder en aan de brief van 17 november 2010, aan H.W. Holding als ex-bestuurder en partij bij de managementovereenkomst geschreven door RDH Beheer, vertegenwoordigd door de beide overige bestuurders, in redelijkheid de betekenis heeft moeten geven dat RDH Beheer de managementovereenkomst door middel van opzegging heeft willen beëindigen. In deze brief bevestigen de beide overgebleven bestuurders namens RDH Beheer het aan H.W. Holding gegeven ontslag en nemen zij het standpunt in dat de managementovereenkomst (met onmiddellijke ingang) is geëindigd. De ontvangst van deze brief is niet betwist. In de gegeven omstandigheden is een beroep op het ontbreken van een opzegging per aangetekend schrijven naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
2.10.
Het onder 2.9 overwogene leidt ertoe dat, uitgaande van de rechtsgeldige opzegging van de managementovereenkomst in de brief van 17 november 2010 en van een in acht te nemen opzegtermijn van zes maanden, aangenomen moet worden dat de betalingsverplichting van RDH Beheer jegens H.W. Holding op grond van de managementovereenkomst met ingang van 18 mei 2011 is geëindigd. Uit de stellingen van H.W. Holding (inleidende dagvaarding onder nr. 22) blijkt dat de managementvergoeding over de maand november 2010 is voldaan. De vordering tot betaling van de managementvergoeding over de periode 1 december 2010 tot en met 17 mei 2011 komt derhalve voor toewijzing in aanmerking, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de inleidende dagvaarding.
2.11.
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en, opnieuw rechtdoende, zal het hof de vordering toewijzen als hierna te vermelden. RDH Beheer zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding in eerste aanleg in conventie en in de kosten van het geding in hoger beroep worden veroordeeld.

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Haarlem van 21 maart 2012, zaaknummer/rolnummer 183481/ HA ZA 11-867, voor zover in conventie gewezen, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt RDH Beheer tot betaling aan H.W. Holding van € 8.565 inclusief btw per maand (respectievelijk een evenredig deel van dat bedrag per gedeelte van een maand) over de periode 1 december 2010 tot en met 17 mei 2011, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de inleidende dagvaarding tot en met die van de algehele voldoening;
wijst af het meer of anders gevorderde;
veroordeelt RDH Beheer in de kosten van het geding in eerste aanleg in conventie en in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van H.W. Holding tot deze uitspraak wat betreft de kosten in eerste aanleg begroot op € 1.820,31 aan verschotten en op € 1.788,- voor salaris, en wat betreft de kosten in hoger beroep begroot op € 1.905,64 aan verschotten en op € 5.708,50 voor salaris;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.J. Visser, D.J. Oranje en G.M. ter Huurne en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 9 september 2014.