Uitspraak
mr. H. Vosmeijerte Amstelveen,
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak, die na verwijzing door de Hoge Raad aan het Gerechtshof Amsterdam is voorgelegd, gaat het om de correctie van een convenant dat door een vergissing niet alle bankrekeningen van de huwelijksgoederengemeenschap heeft verdeeld. De vrouw, appellante, heeft de man, geïntimeerde, opgeroepen om voort te procederen na de verwijzing. De vrouw vorderde onder andere de aanvulling van het convenant dat op 8 april 2004 was gesloten, waarin de saldi van drie bankrekeningen ten name van de man onverdeeld waren gebleven. De rechtbank Rotterdam had eerder de vorderingen van de vrouw afgewezen, maar de Hoge Raad oordeelde dat de correspondentie tussen de advocaten van partijen relevant was voor de interpretatie van het convenant.
Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw voldoende bewijs heeft geleverd dat de bankrekeningen bij vergissing niet in het convenant waren opgenomen. De vrouw heeft aangevoerd dat het de bedoeling was dat de gehele huwelijksgoederengemeenschap bij helfte zou worden verdeeld. Het hof heeft de argumenten van de man verworpen, die stelde dat de bankrekeningen al aan hem waren toegedeeld. Het hof concludeert dat de saldi van de bankrekeningen onverdeeld zijn gebleven en dat de vrouw recht heeft op haar helft van deze saldi.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd voor zover het de vorderingen van de vrouw betreft en heeft de verdeling van de bankrekeningen vastgesteld. De man is veroordeeld om aan de vrouw een bedrag van € 25.324,95 te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De kosten van het geding in hoger beroep zijn gecompenseerd, zodat ieder de eigen kosten draagt. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 5 augustus 2014.