ECLI:NL:GHAMS:2014:3859

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 september 2014
Publicatiedatum
17 september 2014
Zaaknummer
23-003165-12
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafvermindering na vormverzuim door ontbreken camerabeelden in dossier

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1972 en thans gedetineerd in Detentiecentrum Rotterdam, was eerder veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal en wederspannigheid. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 20 maart 2009, waarbij de verdachte een fles uit een Albert Heijn filiaal heeft gestolen en zich vervolgens verzet tegen de aanhouding door politieambtenaren, wat resulteerde in lichamelijk letsel voor een van de verbalisanten. De verdediging heeft aangevoerd dat er sprake was van onherstelbare vormverzuimen in het voorbereidende onderzoek, omdat camerabeelden die mogelijk ontlastend bewijs konden leveren, niet aan het dossier zijn toegevoegd. Het hof heeft vastgesteld dat deze vormverzuimen inderdaad hebben plaatsgevonden, maar oordeelt dat de ernst van het verzuim niet zodanig is dat dit leidt tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Wel heeft het hof besloten tot strafvermindering, waarbij de oorspronkelijke gevangenisstraf van drie maanden is verlaagd naar twee maanden, mede vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak. Daarnaast zijn er vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen toegewezen, die voortvloeien uit de bewezen verklaarde feiten. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden en heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen tot een totaal van € 750,- voor immateriële schade.

Uitspraak

parketnummer: 23-003165-12
datum uitspraak: 9 september 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 5 juli 2012 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-400484-09 en 13-851467-09, alsmede 13-410156-09 (TUL) tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in Detentiecentrum Rotterdam te Rotterdam.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
29 mei 2013 en 26 augustus 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is, in de zaak met parketnummer
13-400484-09ten laste gelegd dat:
Feit 1hij op of omstreeks 20 maart 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een fles Safari Senza, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf Albert Heijn (filiaal [adres]), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
Feit 2hij op of omstreeks 20 maart 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, toen (een) aldaar in uniform geklede dienstdoende politie-ambtena(a)r(en) verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van één of meer op heterdaad ontdekt(e) strafba(a)r(e) feit(en) had(den) aangehouden en had(den) vastgegrepen, althans vast had(den) teneinde verdachte, ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, over te brengen naar een politiebureau, zich met geweld tegen die eerstgenoemde opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun/zijn bediening, heeft verzet door te rukken en te trekken in een richting tegengesteld aan die, waarin die ambtena(a)r(en) verdachte trachtte(n) te geleiden, tengevolge waarvan politieambtenaar [verbalisant 1] zwaar lichamelijk letsel (een gebroken duim), in elk geval enig lichamelijk letsel, bekwam;
Feit 3hij op of omstreeks 20 maart 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk beledigend (een) ambtena(a)r(en), te weten [verbalisant 1], brigadier van politie, en/of [verbalisant 2], adspirant agent van politie, gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in diens/dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Vuile kankerjood, vuile kankerjoden, ik maak je af. Ik pak jullie wel." en/of "Ik maak jullie af! Ik ga jullie pakken." en/of "Kankerjood! Hoer! Ik pak jullie! Ik ga jullie vinden.", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
In de gevoegde zaak met parketnummer
13-851467-09is aan de verdachte ten laste gelegd:
hij op of omstreeks 27 februari 2009 te 22.47 uur, althans te 22.50 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 172 en/of 177 van de Gemeentewet en/of 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 en/of 2.6B van de Algemene Plaatselijke Verordening 1994, in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, door of namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het overlastgebied 1 (Centrum), althans uit een door de burgemeester aangewezen gebied, te verwijderen en zich daar gedurende 14 dagen niet meer te bevinden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Van het mondelinge vonnis waarvan beroep is - een door de politierechter ondertekende - aantekening gedaan. Het door de griffier ondertekende proces-verbaal van de terechtzitting, waarin het mondelinge vonnis is opgenomen, is niet tevens door de politierechter ondertekend. Het vonnis wordt daarom vernietigd.

Verweren ten aanzien van feit 2

De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat sprake is van onherstelbare vormverzuimen in het voorbereidende onderzoek, waardoor mogelijk ontlastend materiaal aan het dossier is onthouden en thans niet meer bestaat. Deze vormverzuimen zouden moeten leiden tot het niet-ontvankelijk verklaren van het openbaar ministerie in de vervolging ten aanzien van feit 2, dan wel tot strafvermindering. Het gaat om camerabeelden, gemaakt in een supermarkt van Albert Heijn (hierna: de Albert Heijn), waarop mogelijk de aanhouding van de verdachte door de politieverbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] is te zien. Nu deze camerabeelden – hoewel de verdediging tot driemaal toe per brief heeft verzocht deze toe te voegen aan het dossier – niet aan het dossier zijn toegevoegd en thans niet meer voorhanden zijn, is de verdediging niet in staat het standpunt van de verdachte te onderbouwen. Dat standpunt houdt in dat hij en de aanhoudende verbalisanten zijn gevallen, waardoor de duim van de verbalisant [verbalisant 1] is gebroken en dat het breken van de duim dus niet het gevolg is geweest van, zoals ten laste gelegd onder feit 2, verzet van de verdachte bij zijn aanhouding.
Volgens de raadsvrouw is naar aanleiding hiervan een proces-verbaal door de verbalisant [verbalisant 3] opgemaakt dat evident en aantoonbaar onjuist is voor zover het betreft de constatering, dat een krantenverkoper de aanhouding niet gezien kan hebben en dat de aanhouding buiten het zicht van de camera’s van Albert Heijn is geschied. Camera’s die op de uitgang van de Albert Heijn zijn gericht, zijn volgens de raadsvrouw vanzelfsprekend ook gericht op een stuk straat direct grenzend aan de uitgang, waar de aanhouding zou hebben plaatsgevonden.
Naar het oordeel van het hof is niet aannemelijk geworden, dat verbalisant [verbalisant 3] in het proces-verbaal van bevindingen van 22 mei 2009 onjuist heeft geverbaliseerd door te relateren, dat de aanhouding buiten het zicht van de camera’s heeft plaatsgevonden. De voor het overige niet-onderbouwde stelling van de raadsvrouw, dat de camera’s van Albert Heijn een deel van de straat net buiten de uitgang filmen is daarvoor onvoldoende.
Voor zover de constatering, dat een krantenverkoper de aanhouding niet kan hebben waargenomen niet juist zou zijn, hoeft dit niet tot enig rechtsgevolg te leiden omdat blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 20 mei 2009 van de inspecteur van politie [verbalisant 4] - ondanks die mogelijk onjuiste constatering – wel degelijk politie-onderzoek is verricht op dit punt. [verbalisant 4] heeft de krantenverkoopster die dagelijks bij de desbetreffende Albert Heijn staat namelijk gevraagd, of zij aldaar aanwezig was op het moment van de aanhouding van de verdachte, hetgeen niet het geval bleek.
De raadsvrouw heeft er voorts op gewezen dat de Albert Heijn-medewerker [getuige] bij de rechter-commissaris als getuige heeft verklaard, dat hij de camerabeelden van Albert Heijn persoonlijk aan de politie heeft afgegeven, en dat hij de beelden nogmaals kon verstrekken. Naar aanleiding van deze verklaring heeft de rechter-commissaris bij brief van 23 september 2009 de officier van justitie verzocht de camerabeelden alsnog in het dossier te voegen. Op de terechtzitting in eerste aanleg van 12 januari 2012 heeft de officier van justitie medegedeeld dat de beelden niet meer bestaan. Volgens de raadsvrouw is daar kennelijk pas bij e-mailbericht van 16 november 2011 naar gevraagd. De raadsvrouw heeft in het kader van haar verweer in hoger beroep gewezen op het feit, dat de beelden die de getuige [getuige] aan de politie heeft gegeven door de politie niet zijn bekeken, dat deze beelden niet in het dossier zijn gevoegd maar zijn kwijtgeraakt, en dat de officier van justitie niet tijdig heeft gereageerd op het verzoek van de rechter-commissaris.
Het hof is van oordeel dat, nu de camerabeelden klaarblijkelijk door de getuige [getuige] aan de politie ter hand zijn gesteld maar de beelden zelf, noch een beschrijving daarvan, zich bij de stukken van het dossier bevinden, en ook de opdracht van de rechter-commissaris er niet toe heeft geleid dat de camerabeelden alsnog in het dossier zijn gevoegd, er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek. Voldoende aannemelijk is geworden dat uit het onderzoek voortgekomen materiaal niet in het dossier is gevoegd, en dat evenmin adequaat uitvoering is gegeven aan een opdracht van de rechter-commissaris.
Het hof is evenwel niet gebleken dat de beelden door de politie of het openbaar ministerie opzettelijk buiten het dossier zijn gehouden. Naar het oordeel van het hof zijn de ernst van dit verzuim en het door de verdachte daardoor ondervonden nadeel voorts niet zodanig, dat geen sprake meer kan zijn van een behandeling van de zaak die aan de beginselen van een behoorlijke procesorde voldoet, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. De stelling van de verdachte, dat de verbalisant zijn letsel niet heeft opgelopen door het gedrag van de verdachte maar doordat hij op de stoep is uitgegleden vanwege gladheid, had immers ook op andere wijze kunnen worden onderbouwd, bijvoorbeeld door het horen van verbalisanten. Het onderbouwen van de stelling van de verdachte is, met andere woorden, door het vormverzuim niet onmogelijk geworden of zodanig ernstig bemoeilijkt dat deze zware sanctie aan het vormverzuim dient te worden verbonden.
Wel ziet het hof aanleiding strafvermindering toe te passen. Dit wordt naar het oordeel van het hof allereerst gerechtvaardigd door de toch niet geringe ernst van het verzuim, waarbij de camerabeelden klaarblijkelijk noch na verzoeken van de raadsvrouw noch na de opdracht van de rechter-commissaris in het dossier zijn gevoegd. Bovendien is hierdoor inbreuk gemaakt op de mogelijkheid van de verdachte een effectieve verdediging te voeren - namelijk op de mogelijkheid een ontlastende stelling nader te onderbouwen - zodat het verzuim tevens nadeel voor de verdachte heeft opgeleverd. Voor de mate waarin strafvermindering zal worden toegepast wijst het hof op hetgeen hierna onder ‘oplegging van straf’ is overwogen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer
13-400484-09 onder 1, 2 en 3 en in de gevoegde zaak met parketnummer 13-851467-09 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak met parketnummer 13-400484-09Feit 1hij op 20 maart 2009 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fles Safari Senza toebehorende aan winkelbedrijf Albert Heijn (filiaal [adres]);
Feit 2hij op 20 maart 2009 te Amsterdam, toen aldaar dienstdoende politieambtenaren verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van een op heterdaad ontdekt strafbaar feit hadden aangehouden en hadden vastgegrepen teneinde verdachte, ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, over te brengen naar een politiebureau, zich met geweld tegen die opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, heeft verzet door te rukken en te trekken in een richting tegengesteld aan die, waarin die ambtenaren verdachte trachtten te geleiden, ten gevolge waarvan politieambtenaar [verbalisant 1] lichamelijk letsel (een gebroken duim) bekwam;
Feit 3hij op 20 maart 2009 te Amsterdam opzettelijk beledigend ambtenaren, te weten [verbalisant 1], brigadier van politie, en [verbalisant 2], adspirant agent van politie, gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Vuile kankerjood, vuile kankerjoden" en "Kankerjood. Hoer";
Zaak met parketnummer 13-851467-09
hij op 27 februari 2009 opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 door de burgemeester van Amsterdam, zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast, gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het overlastgebied 1 (Centrum) te verwijderen en zich daar gedurende 14 dagen niet meer te bevinden.
Hetgeen meer of anders ten laste is gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Nadere bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 13-400484-09 onder feit 2 tenlastegelegde bepleit, dat een causaal verband tussen het letsel van de verbalisant en het verzet van de verdachte niet kan worden bewezen. Het letsel kan volgens de raadsvrouw ook het gevolg zijn geweest van een val die de verdachte en de verbalisant hebben gemaakt bij de aanhouding van de verdachte. Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat vrijspraak ten aanzien van het letsel dient te volgen, aangezien een letselverklaring ontbreekt.
Naar het oordeel van het hof blijkt uit de verklaringen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], die de aanhouding van de verdachte hebben verricht, genoegzaam dat het letsel van [verbalisant 1] is opgetreden en dat dit letsel het gevolg is geweest van het verzet door de verdachte. Het verweer wordt verworpen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak met parketnummer 13-400484-09 onder 1 bewezen verklaarde levert op:
diefstal.
Het in de zaak met parketnummer 13-400484-09 onder 2 bewezen verklaarde levert op:
wederspannigheid, terwijl het misdrijf enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Het in de zaak met parketnummer 13-400484-09 onder 3 bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Het in de zaak met parketnummer 13-851467-09 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 68 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot de straf die door de politierechter is opgelegd.
De raadsvrouw heeft verzocht geen straf of maatregel op te leggen, althans een lagere straf op te leggen dan de politierechter heeft opgelegd. Voors heeft zij gewezen op de overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal. Winkeldiefstallen brengen ondernemers veel schade toe. Bovendien kost de preventie van dergelijke feiten ondernemers veel tijd en financiële middelen, nog daargelaten dat diefstallen veel ergernis bij de benadeelde met zich brengen.
De schade en overige kosten die zodoende met winkeldiefstallen gepaard gaan worden over het algemeen meegenomen in de prijsbepaling van producten, zodat in zekere zin ook het winkelend publiek door het handelen van de verdachte wordt benadeeld. Door het heftige verzet van de verdachte tegen zijn aanhouding heeft een politiemedewerker een duim gebroken, waarvan hij pijn en hinder heeft ondervonden. Daarnaast heeft de verdachte zich ernstig misdragen bij zijn aanhouding door de politieambtenaren die hem hebben aangehouden uit te schelden.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 13 augustus 2014 is de verdachte alvorens hij de onderhavige misdrijven pleegde, onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Gezien de ernst van de feiten kan naar het oordeel van het hof niet worden afgezien van het opleggen van straf. Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden passend en geboden.
Het hof heeft echter een vormverzuim geconstateerd, zoals hiervoor overwogen, en daaraan de consequentie verbonden dat strafvermindering zal dienen plaats te vinden. Het hof zal daarom twee weken gevangenisstraf in mindering brengen op de in beginsel passend geachte gevangenisstraf van drie maanden.
Met de raadsvrouw constateert het hof evenwel, dat de redelijke termijn voor de behandeling van de strafzaak tegen de verdachte is overschreden. De verdachte is op 20 maart 2009 in verzekering gesteld. Zijn voorlopige hechtenis is vervolgens op 27 mei 2009 geschorst. Het vonnis waarvan beroep is echter pas gewezen op 5 juli 2012, waardoor de redelijke termijn van twee jaren - gerekend vanaf het moment van inverzekeringstelling - ruimschoots is overschreden. Na het instellen van hoger beroep op 19 juli 2012 zijn eveneens meer dan twee jaren verstreken tot aan de onderhavige einduitspraak. Het hof zal deze overschrijdingen compenseren door de duur van de gevangenisstraf verder reduceren tot twee maanden.

Vordering van de benadeelde partij [verbalisant 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 150,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken, dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 13-400484-09 onder 3 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [verbalisant 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.000,-, bestaande uit een bedrag van € 850,- aan immateriële schade ten gevolge van de gebroken duim en € 150,- aan immateriële schade ten gevolge van de belediging. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd. De in eerste aanleg gevorderde schadevergoeding ligt thans weer in volle omvang aan het hof voor.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken, dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 13-400484-09 onder 2 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, welke schade door het hof wordt gewaardeerd op
€ 450,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voorts voldoende gebleken, dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 13-400484-09 onder 3 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, welke schade door het hof wordt gewaardeerd op
€ 150,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan deze de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 57, 63, 181, 184, 266, 267 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het hof zal de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf die is opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 26 februari 2009 (parketnummer 13-410156-09). Blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie is deze voorwaardelijke straf reeds ten uitvoer gelegd.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-400484-09 onder 1, 2 en 3 en in de zaak met parketnummer 13-851467-09 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 13-400484-09 onder 1, 2 en 3 en in de zaak met parketnummer 13-851467-09 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [verbalisant 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [verbalisant 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-400484-09 onder 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 150,00 (honderdvijftig euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [verbalisant 2], een bedrag te betalen van
€ 150,00 (honderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [verbalisant 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [verbalisant 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-400484-09 onder 2 en 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 600,00 (zeshonderd euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[verbalisant 1], een bedrag te betalen van
€ 600,00 (zes honderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
12 (twaalf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf

Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging, met parketnummer 13-410156-09.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. H.T. van der Meer en mr. J.G.B. Pikkemaat, in tegenwoordigheid van
mr. M.E. Olthof, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
9 september 2014.
=========================================================================
[....]