4.3.De rechtbank leidt uit de zinsnede “de bepalingen die voor de betrokken douaneregeling gelden” af dat artikel 78, derde lid, van het CDW geen betrekking heeft op de persoon van de aangever. Indien de persoon van de aangever wordt gewijzigd, ontstaat een geheel nieuwe aangifte en niet een herziene aangifte. In dit opzicht neemt het element ‘aangever’ een andere plaats in dan bijvoorbeeld het element ‘douanewaarde’. Steun voor deze opvatting ontleent de rechtbank aan de tekst en de plaats van artikel 5 van het CDW, dat over het recht van vertegenwoordiging gaat. Op grond van het vierde lid, tweede volzin, van die bepaling wordt de persoon die niet verklaart in naam of voor rekening van een andere persoon te handelen of die verklaart in naam of voor rekening van een andere persoon te handelen zonder dat hij vertegenwoordigingsbevoegdheid bezit, geacht in eigen naam en voor eigen rekening te handelen. In samenhang met de plaats van deze bepaling, namelijk in hoofdstuk 2, met als titel: “Diverse algemene bepalingen betreffende met name de rechten en verplichtingen van personen ten aanzien van de douanewetgeving” is geen andere conclusie mogelijk dan dat het element ‘aangever’ een dusdanig aparte plaats inneemt dat dit niet behoort tot “de bepalingen die voor de betrokken douaneregeling gelden” zoals bedoeld in artikel 78, derde lid, van het CDW.
4.4.1.Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie volgt dat artikel 78, derde lid, van het CDW op alle elementen van de aangifte kan worden toegepast. Uit het arrest Terex Equipment Ltd. kan worden afgeleid dat de code van de douaneregeling mag worden gewijzigd en uit het arrest Südzucker AG kan worden afgeleid dat het element ‘exporteur’ kan worden gewijzigd. Eiseres verbindt hieraan de conclusie dat ook het element ‘aangever’ kan worden gewijzigd.
4.4.2.Uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie kan worden afgeleid dat artikel 78, derde lid, van het CDW beoogt de douaneprocedure af te stemmen op de werkelijke situatie. Artikel 78, derde lid, van het CDW maakt hierbij geen onderscheid tussen fouten of vergissingen die wél en andere die niet kunnen worden rechtgezet. De bewoordingen “onjuiste of onvolledige gegevens” moeten aldus worden uitgelegd dat daaronder zowel materiële fouten of vergissingen als een onjuiste uitlegging van het toepasselijke recht vallen (arrest van 20 oktober 2005, zaak C‑468/03 (Overland Footwear) en het arrest Terex Equipment Ltd.).
4.4.3.Het arrest Terex Equipment Ltd. bevat geen aanwijzingen dat een element dat buiten de douaneregeling staat op grond van artikel 78, derde lid, van het CDW kan worden gewijzigd. De code van de douaneregeling, het onderwerp in het arrest Terex Equipment Ltd., vormt een kernelement van de douaneregeling die de aangever kiest. Mits aan de door het Hof van Justitie van de Europese Unie verwoorde voorwaarden is voldaan, kan deze code worden gewijzigd. Een van de voorwaarden is dat de doelstellingen van de betrokken douaneregeling geen gevaar lopen. Deze voorwaarde is eveneens een sterke aanwijzing dat de correcte toepassing van de douaneregeling zelf – in overeenstemming met de werkelijke situatie – voorop staat, en niet de persoon van de aangever.
4.4.4.In het arrest Südzucker AG wordt de vraag beantwoord of het element ‘exporteur’ in de aangifte kan worden gewijzigd. Het Hof van Justitie van de Europese Unie stelt het volgende voorop:
“33 Om op deze vragen een nuttig antwoord te kunnen geven, moet, in een eerste stap, worden uitgemaakt welke marktdeelnemer dient te worden aangemerkt als „exporteur” in de zin van verordening nr. 800/1999. In een tweede stap moet de relevantie worden beoordeeld van de vraag of de naam van de aldus vastgestelde exporteur al of niet als zodanig is vermeld in de aangifte ten uitvoer.
34. Wat, in de eerste plaats, het begrip „exporteur”, in de zin van verordening nr. 800/1999 betreft, zij opgemerkt dat dit begrip in artikel 2, lid 1, sub i, van die verordening is gedefinieerd als „de natuurlijke persoon of rechtspersoon die recht heeft op de restitutie”. Volgens vaste rechtspraak moet deze definitie, die geen enkele verwijzing bevat naar het recht van de lidstaten, autonoom worden uitgelegd (zie in die zin met name arrest van 6 maart 2008, Nordania Finans en BG Factoring, C‑98/07, Jurispr. blz. I‑1281, punt 17 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
35. Bovendien bepaalt artikel 2, lid 1, sub i, van verordening nr. 800/1999 dat „[w]anneer gebruik moet of kan worden gemaakt van een uitvoercertificaat met vaststelling vooraf van de restitutie, [...] de houder van het certificaat of eventueel de cessionaris recht [heeft] op de restitutie” en dat de „exporteur in de zin van de douanewetgeving [...], rekening gehouden met de privaatrechtelijke betrekkingen tussen marktdeelnemers, een andere [kan] zijn dan de exporteur in de zin van [...] verordening [nr. 800/1999]”.
36. Hieruit volgt dat de vraag of een persoon moet worden aangemerkt als exporteur in de zin van verordening nr. 800/1999 niet afhangt van de vraag of hij al dan niet in een bepaald vak van de aangifte ten uitvoer is vermeld. Anders gezegd, de persoon die recht heeft op een uitvoerrestitutie, dat wil zeggen, in voorkomend geval, de houder van een uitvoercertificaat, moet worden beschouwd als „de exporteur” in de zin van die verordening, zelfs wanneer in dat vak de naam van een andere persoon is vermeld, zoals dit in de hoofdgedingen het geval lijkt te zijn.”
Vervolgens overweegt het Hof van Justitie van de Europese Unie dat artikel 78, derde lid, van het CDW in dit geval kan worden toegepast om een uitvoeraangifte die in het vak ‘exporteur’ een vergissing of fout bevat, te corrigeren. Hierbij dienen de door het Hof van Justitie geformuleerde voorwaarden te worden vervuld. Op deze wijze wordt voorkomen dat de rechthebbende tot de restitutie zijn rechten verliest vanwege een fout of vergissing. De persoon die de exporteur is in de zin van verordening nr. 800/1999 wordt als gevolg van de herziening uiteindelijk als zodanig ook in de aangifte opgenomen. De uitvoerprocedure wordt op deze wijze in overeenstemming gebracht met de werkelijke situatie, zonder dat de doelstellingen van de douaneregeling uitvoer gevaar lopen. Doel en strekking van beide regelingen worden op deze wijze gerespecteerd, terwijl voor een daarvan – verordening nr. 800/1999 – het door de Uniewetgever beoogde resultaat wordt bereikt.
4.4.5.Anders dan eiseres betoogt, kan uit de hiervoor besproken jurisprudentie niet worden afgeleid dat het element ‘aangever’ of de vertegenwoordigingsfiguur kan worden gewijzigd. De rechtbank gaat er hierbij van uit dat het element ‘aangever’ geen deel uitmaakt van de van toepassing zijnde douaneregeling. Hiervoor verwijst de rechtbank naar de plaats die de aangever inneemt binnen het douanerecht (zie 4.3). De aparte positie van de aangever volgt voorts uit artikel 59, eerste lid, van het CDW, in welke bepaling de verplichting is vastgelegd om een aangifte te doen voor goederen die bestemd zijn om onder een douaneregeling te worden geplaatst. Met andere woorden, er zijn altijd een aangever en een aangifte nodig om goederen onder een douaneregeling te plaatsen. Met behulp van artikel 78, derde lid, van het CDW kan de procedure vervolgens worden afgestemd op de werkelijke situatie. De aangever maakt van deze afstemming geen deel uit; hij kiest de douaneregeling en is aansprakelijk voor het uiteindelijke resultaat. De aangever is dus te beschouwen als een element dat buiten de douaneregeling staat. Doel en strekking van het CDW vereisen evenmin dat achteraf de mogelijkheid bestaat om de persoon van de aangever – de eerst aangewezen aansprakelijke – te wijzigen.
4.4.6.De rechtbank komt tot de conclusie dat de door eiseres genoemde arresten haar standpunt over de mogelijkheid om het element ‘aangever’ in de aangifte via artikel 78, derde lid, van het CDW te wijzigen niet ondersteunen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de verzoeken om herziening terecht heeft afgewezen.