ECLI:NL:GHAMS:2014:4297

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2014
Publicatiedatum
21 oktober 2014
Zaaknummer
23-002961-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.A.M. de Wit
  • H.J. Bronkhorst
  • J.M. Bruins
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in een jeugdzaak betreffende diefstal met geweld in vereniging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 14 juli 2014. De zaak betreft een jeugdige verdachte, geboren in 1998, die beschuldigd werd van diefstal in vereniging met geweld. De tenlastelegging houdt in dat de verdachte op 8 maart 2013 in Amsterdam samen met anderen een gouden halsketting heeft weggenomen van een slachtoffer, waarbij geweld en bedreiging met geweld zijn gebruikt. Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 25 september 2014 gehouden, waarbij de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte hun standpunten naar voren hebben gebracht.

De verdediging voerde aan dat de verbalisant niet objectief was en dat er tegenstrijdigheden in de verklaringen van medeverdachten waren. Het hof heeft deze verweren echter verworpen en geoordeeld dat er voldoende bewijs was voor de diefstal met geweld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte nauw samenwerkten bij de diefstal, wat leidt tot de conclusie van medeplegen.

Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 180 uren en 90 dagen jeugddetentie, met aftrek van de tijd in voorlopige hechtenis. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, toegewezen tot een bedrag van € 350,00. Het hof heeft de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstige inbreuk op de rechtsorde, wat ook gevolgen heeft voor de veiligheid in de samenleving. Het hof heeft de straf en maatregel gegrond op de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

parketnummer: 23-002961-14
datum uitspraak: 9 oktober 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 14 juli 2014 in de strafzaak onder parketnummer 13-650238-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
25 september 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 8 maart 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een (gouden) (hals)ketting, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) eenmaal of meermalen tegen/aan het lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben geduwd en/of getrokken en/of voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben vastgehouden en/of eenmaal of meermalen een schroevendraaier, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, aan voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben getoond en/of heeft/hebben voorgehouden en/of eenmaal of meermalen aan voornoemde (hals)ketting van voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben gerukt en/of getrokken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en een andere kwalificatie van het bewezenverklaarde komt dan de rechtbank.

Bespreking van gevoerde verweren

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bij pleitnota onder meer aangevoerd -zakelijk weergegeven- dat verbalisant [verbalisant 1] niet objectief en zelfs vooringenomen is geweest nu niet is uit te sluiten dat voornoemde verbalisant het als teleurstellend heeft ervaren dat een eerdere strafzaak tegen de verdachte is geseponeerd.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] tegenstrijdig is en wordt weersproken door onder meer de aangifte.
Tevens heeft de raadsman aangevoerd dat in de omgeving van de woning van de aangever geen schroevendraaier is gevonden en dat het voor de hand ligt dat die bij de vlucht zou zijn weggegooid. De door de dader gedragen bruine jas is evenmin onder de verdachte aangetroffen.
Ten slotte heeft de raadsman aangevoerd dat op de camerabeelden niet goed zichtbaar is of de dader een priem of een schroevendraaier in zijn hand houdt. De aangever weet het vermeende voorwerp evenmin te duiden. Het kan mogelijk ook de wijsvinger van de dader zijn geweest.
Derhalve dient de verdachte te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof heeft geen enkele reden te twijfelen aan de objectiviteit van verbalisant [verbalisant 1]. Het hof heeft geen aanknopingspunten voor een dergelijke twijfel gevonden in de door voornoemde verbalisant in de onderhavige strafzaak op ambtseed opgemaakte processen-verbaal. De door de raadsman aangevoerde algemeenheden maken dat oordeel niet anders. Derhalve verwerpt het hof het gevoerde verweer.
Voorts ziet het hof geen redenen om de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] in twijfel te trekken nu deze verklaring, gelet op het in de bewijsoverweging hierna vermelde, in hoge mate steun in het dossier vindt.
Tevens overweegt het hof dat de overige door de raadsman gevoerde verweren hun weerlegging vinden in de door het hof gebezigde bewijsmiddelen. Derhalve verwerpt het hof de gevoerde verweren.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
op 8 maart 2013 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een gouden halsketting, toebehorende aan
[slachtoffer], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, tegen/aan het lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft geduwd en getrokken en een puntig voorwerp aan voornoemde [slachtoffer] heeft getoond en heeft voorgehouden en aan voornoemde halsketting van voornoemde [slachtoffer] heeft getrokken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bewijsoverweging:
Het hof is van oordeel dat uit de gebezigde bewijsmiddelen, onder meer de verklaring van medeverdachte [medeverdachte], het proces-verbaal van bevindingen (betreffende het onderzoek van de mobiele telefoon van medeverdachte [medeverdachte]) van 20 maart 2013 van verbalisant [verbalisant 1], het proces-verbaal van bevindingen (betreffende de camerabeelden) van 9 maart 2013 van verbalisant
[verbalisant 2] en de eigen waarnemingen van het hof zoals gebleken uit de ter terechtzitting van
25 september 2014 getoonde camerabeelden afkomstig van de beveiligingscamera’s van de toegangshal van het pand aan de [adres 2] d.d. 8 maart 2013, voldoende duidelijk blijkt dat sprake is van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking door de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] gericht op de diefstal van de gouden halsketting, dat van medeplegen kan worden gesproken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte na bewezenverklaring van het ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 180 uren, bij niet naar behoren verrichten te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 90 dagen, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag. Voorts heeft de rechtbank de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer] geleden schade toegewezen tot het bedrag van € 350,00 (hoofdelijk aansprakelijk) en aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. De benadeelde partij is in het overige deel van haar vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf en maatregel als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld in vereniging gepleegd. De verdachte heeft het slachtoffer belaagd in de centrale hal van diens woning en heeft een wapen gebruikt. Het slachtoffer heeft dit als angstig ervaren, wat ook blijkt uit zijn civiele vordering. Het is algemeen bekend dat een dergelijk feit een grote impact op de slachtoffers heeft en dat de slachtoffers nog lange tijd gevoelens van angst en onveiligheid kunnen ervaren. De verdachte heeft zich in het geheel niet bekommerd om de gevolgen voor het slachtoffer. De verdachte heeft dit misdrijf kennelijk enkel uit puur financieel gewin gepleegd, terwijl de gestolen ketting een erfstuk betrof, waarvan de waarde niet te vervangen is. Daarnaast veroorzaakt een dergelijk feit gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Het hof heeft kennis genomen van de rapporten van respectievelijk 22 maart 2013 en 2 april 2013 van de Raad voor de Kinderbescherming, telkens opgemaakt door raadsonderzoeker [deskundige].
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 9 september 2014 is de verdachte niet eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, rekening houdend met het blanco strafblad van de verdachte en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, een onvoorwaardelijke werkstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 950,00 aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 350,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De raadsman heeft primair verzocht, nu in zijn visie het de verdachte ten laste gelegde niet bewezen kan worden, de vordering tot schadevergoeding af te wijzen (het hof begrijpt: de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering).
Subsidiair heeft de raadsman verzocht, in geval van bewezenverklaring van het de verdachte ten laste gelegde, de vordering tot schadevergoeding af te wijzen nu de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77m, 77n en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
werkstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen jeugddetentie.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 350,00 (driehonderdvijftig euro) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[slachtoffer], een bedrag te betalen van
€ 350,00 (driehonderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
7 (zeven) dagen jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Heft op het -geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.A.M. de Wit, mr. H.J. Bronkhorst en mr. J.M. Bruins, in tegenwoordigheid van
mr. D. Zeiss, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
9 oktober 2014.
Mr. J.M. Bruins is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.