In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 6 maart 2013 was gewezen. De verdachte, geboren in 1957, werd beschuldigd van uitkeringsfraude. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, behalve ten aanzien van de straf en de motivering daarvan, die werden vernietigd. Het hof heeft de bewijsmiddelen aangevuld en de bewijsoverwegingen herzien. De verdachte had gedurende een lange periode een uitkering ontvangen zonder de Dienst Werk en Inkomen (DWI) te informeren over haar vermogen, huwelijk en verblijf in het buitenland. Het hof oordeelde dat de verdachte haar inlichtingenplicht had geschonden en dat zij zich schuldig had gemaakt aan bijstandsfraude. De verdachte had langdurig financieel voordeel genoten ten koste van de gemeenschap, wat leidde tot een ernstige schending van het vertrouwen in het sociale voorzieningenstelsel. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van één maand geëist, maar het hof legde een gevangenisstraf van drie maanden op, waarvan een deel voorwaardelijk. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren begaan, en bevestigde het vonnis voor het overige.