ECLI:NL:GHAMS:2014:4572

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 november 2014
Publicatiedatum
5 november 2014
Zaaknummer
23-001145-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake uitkeringsfraude

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 6 maart 2013 was gewezen. De verdachte, geboren in 1957, werd beschuldigd van uitkeringsfraude. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, behalve ten aanzien van de straf en de motivering daarvan, die werden vernietigd. Het hof heeft de bewijsmiddelen aangevuld en de bewijsoverwegingen herzien. De verdachte had gedurende een lange periode een uitkering ontvangen zonder de Dienst Werk en Inkomen (DWI) te informeren over haar vermogen, huwelijk en verblijf in het buitenland. Het hof oordeelde dat de verdachte haar inlichtingenplicht had geschonden en dat zij zich schuldig had gemaakt aan bijstandsfraude. De verdachte had langdurig financieel voordeel genoten ten koste van de gemeenschap, wat leidde tot een ernstige schending van het vertrouwen in het sociale voorzieningenstelsel. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van één maand geëist, maar het hof legde een gevangenisstraf van drie maanden op, waarvan een deel voorwaardelijk. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren begaan, en bevestigde het vonnis voor het overige.

Uitspraak

parketnummer: 23-001145-13
datum uitspraak: 4 november 2014
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 6 maart 2013 in de strafzaak onder parketnummer
13-690067-12 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
2 december 2013 en 21 oktober 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de straf en de motivering daarvan -in zoverre zal het vonnis worden vernietigd- en met dien verstande dat het hof de bewijsmiddelen aanvult en de hierna opgenomen bewijsoverweging in plaats stelt van de nadere bewijsoverweging zoals in het vonnis is opgenomen op pagina 8 onder 2.

Aanvulling bewijsmiddelen

14.Een proces-verbaal van verhoor van getuige van 17 april 2014, opgemaakt door de raadsheer-commissaris mr. M.M.H.P. Houben in het gerechtshof Amsterdam.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 17 april 2014 tegenover de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring van
[getuige 1]:
Het klopt dat ik woon aan de [adres getuige] begane grond.
Ik kan mij nog herinneren dat ik een keer de deur uitliep. Er stond toen een man voor de deur van [adres getuige]. Hij zei dat hij van de sociale recherche was. Ik geloof dat hij zoiets vroeg als: weet u waar de bewoonster is? Ik heb toen gezegd: ik zie haar niet veel.
Ik noemde haar [naam]. Ik kende haar eigenlijk niet, want ik zag haar heel weinig.
Als ik mijn huis uitloop, zit haar voordeur ongeveer twee meter van mijn voordeur vandaan. Ik heb daar zicht op als ik mijn huis uitloop. Ik leef op mijzelf, andere buren zie ik ook heel weinig, maar wel vaker
natuurlijk. In verhouding tot haar.
Op uw vraag of ik ooit een dieper gesprek met haar gehad heb: toen zij aan het inhuizen was, heb ik een praatje met haar gemaakt. Toen zei zij nog tegen mij: ik nodig u een keer uit voor de thee, als de woning klaar is. Toen de woning klaar was, ben ik nooit uitgenodigd voor de thee, want zij ging weg. Waarheen weet ik niet. Tussen mijn tuin en haar tuin is een schutting. Deze schutting heeft zij laten plaatsen, een hoge schutting. Als ik daar eens op mijn tenen overheen keek, zag en hoorde ik niets. Volgens mij was er wel een nachtlichtje in de woning.
Deze mevrouw sprak goed Nederlands. Ik kon goed met haar communiceren.
15.Een proces-verbaal van verhoor van getuige van 17 april 2014, opgemaakt door de raadsheer-commissaris mr. M.M.H.P. Houben in het gerechtshof Amsterdam.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 24 april 2014 tegenover de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring van
[getuige 2],beroep klantmanager:
De naam [verdachte] zegt mij niets. Ik heb ook niets nagezocht. Ik heb veel klanten en deze onthoud ik allemaal niet bij naam.
U houdt mij voor bladzijde 2 van het proces-verbaal van het hof van 2 december 2013. De reden waarom ik gehoord moet worden.
Met betrekking tot de voorwaarden: daar kan ik niks over zeggen, dat was vóór mijn tijd.
Met betrekking of mevrouw de taal voldoende machtig was: Ik vraag altijd meerdere keren of iemand het begrepen heeft. Dan ga ik ervanuit dat dat dan zo is. Als ik enige twijfel heb dat iemand de Nederlandse taal niet goed beheerst dan vraag ik meerdere keren of het duidelijk is dan wel wordt er bijstand van een tolk gevraagd.
Op de vragen van de raadsman antwoord ik als volgt:
Het enige wat ik kan zeggen is dat het een klant betreft uit trede 1. Dat wil iets zeggen over de afstand met betrekking tot de arbeidsmarkt. Vier is het hoogste. Vier betekent korte afstand tot de arbeidsmarkt.
Op uw vraag of ik vaak mensen tegen kom in mijn werk die de Nederlandse taal niet machtig zijn: In team Baarsjes meer dan waar ik nu zit. Ik zit nu in team Amsterdam-Zuid.
Wanneer ik merk dat iemand de taal niet machtig is dan kan er gebruikt worden gemaakt van een tolk of een tolkentelefoon. Mensen kunnen ook zelf iemand meenemen.
Ik vraag heel duidelijk een aantal keren of alles begrepen is.
Ik begin bij het eerste contact met een nieuwe klant met de rechten en plichten door te geven. Daarna herhaal ik dat nog weleens. Bij elke intake moet door ons medegedeeld worden dat de klant moet aangeven zijn bezittingen enz. Op het aanvraagformulier staat deze vraag ook. Heel duidelijk. Een dergelijk formulier neem ik met de betreffende klant door. Als er onduidelijkheden zijn geef ik toelichting. Eind 2008 ben ik pas bij het team Baarsjes gekomen als klantmanager.
Ik werk al dertig jaar bij de DWI/sociale dienst. Er worden ook vragen gesteld of er een
partner is en zo ja waar deze woonachtig is, of deze een bankrekening heeft enzovoorts.
Als er enige twijfel is over eventuele bezittingen in liet buitenland, ook eventueel van de partner, dan kan
dat doorgegeven worden aan de afdeling Handhaving. Aan die afdeling wordt dan gevraagd
om hiernaar een onderzoek te doen.

Nadere bewijsoverweging

Het hof acht, evenals de politierechter, bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit. Verdachte heeft in de ten laste gelegde periode een uitkering ontvangen, zonder aan de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (hierna en verder: DWI) door te geven dat zij in die periode een vermogen had, bestaande uit onroerend goed en een voertuig, dat zij was getrouwd en dat zij voor langere tijd in Marokko verbleef. Door die gegevens niet door te geven aan DWI heeft zij haar inlichtingenplicht geschonden.
De stelling van de verdachte dat zij niet wist of vermoedde dat zij deze gegevens aan DWI dan wel de Sociale Dienst te Amsterdam (hierna en verder SD) moest verstrekken, acht het hof niet geloofwaardig. Het hof overweegt in dit verband dat het een feit van algemene bekendheid is dat de bijstandsuitkering als laatste vangnet fungeert voor een ieder die niet bij machte is om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien. Dat van degene die een beroep op die uitkering doet wordt verwacht dat hij of zij inzage geeft in zijn of haar financiële positie, is evident. Te meer daar het vanzelf spreekt dat veranderingen in de financiële positie van degene die een uitkering ontvangt, door het vergaren van een vermogen dan wel door een huwelijk, gevolgen hebben voor de vaststelling van het recht op verstrekking dan wel voor de hoogte en duur van die verstrekking. Het vorenstaande geldt evenzeer ten aanzien van het door verdachte niet opgegeven verblijf in het buitenland.
Het hof betrekt daarbij de verklaring van de verdachte dat het haar bekend was dat zij vermogen in Nederland aan DWI moest opgeven, en haar verklaring dat zij heeft nagelaten toestemming te vragen aan DWI om naar het buitenland te gaan.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van een maand en een taakstraf van 240 uren, bij niet naar behoren verricht, te vervangen door hechtenis voor de duur van 120 dagen.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en een geldboete van 5000 euro, subsidiair 100 dagen vervangende hechtenis (het hof begrijpt: 60 dagen vervangende hechtenis).
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een bijzonder lange periode schuldig gemaakt aan bijstandsfraude door voor SD onderscheidenlijk DWI het bezit van vermogen, bestaande uit onroerend goed en een voertuig, haar huwelijk en haar verblijf in Marokko, te verzwijgen. Door die gegevens niet door te geven aan DWI heeft zij haar inlichtingenplicht geschonden. De verdachte heeft daardoor bijgedragen aan erosie van het stelsel van sociale voorzieningen en het vertrouwen dat men daarin moet kunnen stellen. Verdachte heeft, ten koste van de gemeenschap, langdurig financieel voordeel gehad van die verzwijging.
Het hof is, met de politierechter, van oordeel dat het langdurig misbruik maken van de sociale voorzieningen een ernstig feit oplevert waarop met de oplegging van een gevangenisstraf dient te worden gereageerd. Het hof acht het, gelet op het huidige verblijf in het buitenland van de verdachte niet opportuun de verdachte, zoals de politierechter heeft gedaan, tevens een taakstraf op te leggen. Gelet daarop acht het hof een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 227b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de straf en de oplegging daarvan en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen, mr. H.W.J. de Groot en mr. L.C. Winkel, in tegenwoordigheid van mr. M. Boelens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 november 2014.