In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1992, werd beschuldigd van afpersing van twee toeristen op 8 december 2013 in Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het dreigen met geweld en het dwingen van de slachtoffers tot afgifte van geld. Tijdens de zitting in hoger beroep op 17 april 2014 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. De verdachte had de slachtoffers benaderd met de belofte hen naar een goede coffeeshop te leiden, maar lokte hen in plaats daarvan naar een steeg waar hij hen onder druk zette om geld af te geven. De verdachte werd door verbalisanten waargenomen in een agressieve houding, wat leidde tot de conclusie dat hij de slachtoffers had gedwongen tot de afgifte van geld. Het hof oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de afpersing en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De politierechter had de verdachte vrijgesproken, maar het hof vernietigde dit vonnis en legde een gevangenisstraf van zes maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht. Het hof benadrukte de ernst van het feit en de impact op de slachtoffers en de samenleving.