ECLI:NL:GHAMS:2014:4610

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 september 2014
Publicatiedatum
7 november 2014
Zaaknummer
200.137.973/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijstandsverhaal en onderhoudsplicht na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin een verhaalsbijdrage is opgelegd aan de gemeente Hoorn. [Appellante] is onderhoudsplichtig jegens haar ex-partner [S], die sinds de echtscheiding in financiële problemen verkeert en een bijstandsuitkering ontvangt. De gemeente heeft op basis van beleidsregels een verhaalsbijdrage vastgesteld, maar [appellante] betwist dat er een causaal verband bestaat tussen de echtscheiding en de bijstandsbehoefte van [S]. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waarbij het belang van de onderhoudsplicht en de rol van de gemeente in het verhaal van bijstandsverlening centraal stonden. Het hof concludeert dat de gemeente onvoldoende heeft aangetoond dat het vereiste causaal verband aanwezig is. De gemeente heeft niet onderbouwd dat [S] door de echtscheiding niet in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien, aangezien hij voor de echtscheiding in staat was om te werken en een eigen bedrijf had. Het hof vernietigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de gemeente af, waarbij de gemeente ook in de proceskosten wordt veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 30 september 2014
Zaaknummer: 200.137.973/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/14/144038 / FA RK 13-359
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
appellante,
advocaat: mr. L. Bosch te Hoorn,
tegen
Gemeente Hoorn,
zetelende te Hoorn,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk [appellante] en de gemeente genoemd.
1.2.
[appellante] is op 29 november 2013 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 6 november 2013 van de rechtbank Noord-Holland, met kenmerk C/14/144038 / FA RK 13-359.
1.3.
[appellante] heeft op 13 februari 2014 nadere stukken ingediend.
1.4.
De zaak is op 27 februari 2014 ter terechtzitting behandeld, alwaar zijn verschenen:
- [appellante], bijgestaan door haar advocaat;
- mevrouw [X] en mevrouw [Y] namens de gemeente.
1.5.
Zoals afgesproken tijdens de behandeling ter zitting, heeft de gemeente nog haar beleidsregels omtrent bijstandsverhaal aan het hof toegezonden, met afschrift aan [appellante].

2.De feiten

2.1.
[appellante], geboren op [geboortedatum] en [S], geboren op 6 november 1957 (hierna: [S]) zijn op 1 november 1985 gehuwd. Hun huwelijk is op 21 april 2010 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 3 december 2009 in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Aan [S] wordt met ingang van 10 oktober 2011 een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand verleend naar de norm van een alleenstaande, met woonkostentoeslag.
2.3.
Bij brief van 18 januari 2012 heeft de gemeente [appellante] in kennis gesteld van haar wettelijke onderhoudsplicht ten opzichte van [S] en haar verzocht financiële gegevens over te leggen teneinde een eventuele verhaalsbijdrage te kunnen bepalen.
2.4.
Bij verhaalsbesluit van 16 maart 2012 hebben burgemeester en wethouders van de gemeente de verhaalsbijdrage vastgesteld op € 492,- per maand met ingang van 1 maart 2012 en op € 803,- per maand met ingang van 1 juli 2012.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is een door [appellante], in haar hoedanigheid van onderhoudsplichtige jegens [S], aan de gemeente zolang de bijstandverlening voortduurt te betalen verhaalsbijdrage bepaald van:
  • € 520,- per maand met ingang van 1 maart 2012 tot 1 januari 2013;
  • € 384,- per maand met ingang van 1 januari 2013 tot 1 juli 2013;
  • € 162,- per maand met ingang van 1 juli 2013 tot 1 januari 2014;
  • € 241,- per maand met ingang van 1 januari 2014.
Deze beschikking is gegeven op het verzoek van de gemeente de verhaalsbijdrage te bepalen op:
  • € 492,- per maand met ingang van 1 maart 2012;
  • € 803,- per maand met ingang van 1 juli 2012;
  • € 784,- per maand met ingang van 1 januari 2013.
3.2.
[appellante] verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van de gemeente alsnog af te wijzen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist zal achten.
3.3.
De gemeente heeft ter zitting in hoger beroep verzocht – naar het hof begrijpt – de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Aan de orde is de vraag of, en zo ja, in hoeverre [appellante] gehouden is een bijstandverhaalsbijdrage aan de gemeente te betalen.
4.2.
Ingevolge artikel 62 van de Wet werk en bijstand (Wwb) kan de gemeente kosten van bijstand verhalen tot de grens van de onderhoudsplicht, bedoeld in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Bij de beoordeling van het bestaan van dit verhaalsrecht dient de gemeente ingevolge artikel 62a Wwb rekening te houden met de maatstaven die gelden en de omstandigheden die van belang zijn in het geval dat de rechter dient te beslissen over de vraag of en, zo ja, tot welk bedrag een uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding, scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed zou moeten worden toegekend.
4.3.
Uit de formulering van artikel 62 Wwb blijkt dat het verhaal van kosten van bijstand geen verplichting, maar een bevoegdheid van de gemeente betreft. Zoals uit de door de gemeente na de behandeling ter zitting toegezonden stukken blijkt, hebben burgemeester en wethouders van de gemeente voor de uitoefening van deze bevoegdheid beleidsregels gepubliceerd.
In de op 4 januari 2007 in werking getreden “Beleidsregel Verhaal” (Gemeenteblad 2007-01) is bepaald:
“1. Burgemeester en wethouders maken gebruik van de bevoegdheid tot het verhalen van bijstand en verhalen de kosten van bijstand overeenkomstig het bepaalde in artikel 92 2e en 3e lid tot en met 105 en 141 van de Algemene Bijstandswet (thans: artikel 62 e.v. Wwb – hof);
2. Burgemeester en wethouders zien af van verhaal van bijstand:
(…)
b. als daarvoor, gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of degene die de bijstand ontvangt/heeft ontvangen, dringende redenen aanwezig zijn;
c. als causaliteit ontbreekt; (…)”
In de toelichting daarop staat vermeld:
“Causaal verband:
Hier moet sprake van zijn. De bijstandsbehoeftigheid van de ex-echtgenoot/ex-partner moet het gevolg zijn van de echtscheiding om bijstand te kunnen verhalen op grond van de onderhoudsplicht.”
In de, voor zover hier van belang, op 1 juli 2013 in werking getreden “Beleidsregels verhaal, terug-/invordering en kwijtschelding 2013” (Gemeenteblad 2013-27) is bepaald:
“Beleidsregel 1
Het college:
1. maakt gebruik van de bevoegdheid tot verhaal van de kosten van bijstand overeenkomstig de artikelen 61 tot en met 62i van de WWB;
2. gaat bij de beoordeling van het verhaalsrecht en de omvang van het te verhalen bedrag uit van de maatstaven die gelden en de omstandigheden die van belang zijn in het geval de rechter moet beslissen of en zo ja tot welk bedrag een uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding, scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed zou toekennen;
(…)
Beleidsregel 2
Het college ziet af van verhaal als:
(…)
2. daarvoor zeer dringende redenen aanwezig zijn. Als uit onderzoek blijkt dat er sprake is van ernstige bedreiging of ernstige mishandeling kan het college een dringende reden aanwezig achten en geheel of gedeeltelijk afzien van verhaal;
(…)
4. de causaliteit ontbreekt. De bijstandsbehoeftigheid van de ex-echtgenoot/ex-partner moet het gevolg zijn van de echtscheiding om bijstand te kunnen verhalen op grond van de onderhoudsplicht; (…)”.
4.4.
[appellante] meent dat de rechtbank haar ten onrechte een verhaalsbijdrage heeft opgelegd, in de eerste plaats omdat volgens haar het door de beleidsregels vereiste causaal verband ontbreekt tussen enerzijds de echtscheiding en anderzijds [S] behoeftigheid. [S] heeft tijdens en ook na het huwelijk altijd gewerkt, eerst in loondienst en later als zelfstandige en heeft daarmee steeds in zijn eigen levensonderhoud kunnen voorzien, zodat hij in financiële zin nooit afhankelijk is geweest van [appellante]. In de echtscheidingsprocedure heeft daarom zowel [appellante] als [S] afgezien van het verzoeken van partneralimentatie. [S] heeft er nadien echter zelf voor gekozen te stoppen met werken, met als gevolg dat hij in aanmerking is gekomen voor een bijstandsuitkering. Deze keuze van [S] behoort volgens [appellante] voor zijn eigen rekening en risico te komen en staat niet in causaal verband met het huwelijk. Die keuze mag niet via door middel van bijstandsverhaal op haar worden afgewenteld.
4.5.
Volgens de gemeente is het door de beleidsregels vereiste causaal verband aanwezig. Ter onderbouwing daarvan wijst de gemeente op het verhaalsrapport d.d. 21 februari 2012 van het Team Terugvordering & Verhaal. Uit dat rapport blijkt dat [appellante] en [S] feitelijk op 23 juni 2009 hun samenleving hebben verbroken, doordat [S] toen is verhuisd. [S] heeft van 29 oktober 2010 tot 27 mei 2011 bij Rentree in een re-integratietraject gewerkt, waarna hij uitkeringen krachtens de Werkloosheidswet en de Ziektewet heeft ontvangen en vanaf 9 oktober 2011 een uitkering krachtens de Wwb geniet. Vóór oktober 2010 heeft [S] gewerkt als taxichauffeur en had hij een eigen bedrijf, [I], dat is beëindigd in verband met gebrek aan inkomsten en hoge schulden. Voorts vermeldt dit rapport: “De echtscheiding is op 21 april 2010 uitgesproken. Cliënt heeft sindsdien niet in zijn eigen onderhoud kunnen voorzien, er bestaat derhalve nog causaal verband.”
4.6.
Ter zitting in hoger beroep heeft de gemeente voorts mondeling aangevoerd dat [S] niet in staat was en is om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien. [S] heeft weliswaar in het verleden een eigen onderneming gehad, maar hij had daaruit niet of nauwelijks inkomsten meer. Wel had hij hoge bedrijfsschulden. Volgens gegevens van de Belastingdienst was de onderneming van [S] verliesgevend en heeft hij in zijn laatste jaren als ondernemer geen belastingaangifte meer gedaan. Voorts heeft de gemeente naar voren gebracht dat [S] is ingezet op en heeft deelgenomen aan verscheidene trajecten met het doel weer aan de slag te raken en uit de bijstand te komen. Ook is geprobeerd [S] te plaatsen bij diverse werkgevers, waarbij eventuele risico’s voor de gemeente zouden blijven. Al deze pogingen hebben volgens de gemeente geen succes gehad, vanwege geconstateerde medische en psychische klachten bij [S] en zijn leeftijd die hem parten speelt, aldus de gemeente ter zitting.
De vrouw heeft deze stellingen van de gemeente ter zitting betwist, grotendeels bij gebrek aan wetenschap, omdat partijen hun samenleving in juni 2009 hebben verbroken en zij sindsdien geen zicht meer had op de financiële omstandigheden van [S]. Zij wijst erop dat de gemeente haar stellingen niet met onderliggende stukken heeft onderbouwd.
4.7.
Het is het hof ambtshalve bekend dat niet alle gemeenten in hun beleidsregels voor bijstandsverhaal een causaliteitsvereiste hanteren. Nu de gemeente dit in haar beleidsregels wel doet, komt het bij de beoordeling of de gemeente de kosten van de bijstandsverlening aan [S] op [appellante] kan verhalen niet alleen aan op de in artikel 62a Wwb genoemde maatstaven en omstandigheden, die de rechter in ogenschouw dient te nemen indien [S] zelf ten laste van [appellante] partneralimentatie zou verzoeken. Tot die maatstaven en omstandigheden behoort reeds onder meer de vraag wat [S] huwelijksgerelateerde behoefte is en in hoeverre [S] zelf in die behoefte kan voorzien, dan wel in hoeverre hem van het niet daarin (kunnen) voorzien een verwijt gemaakt kan worden. Indien het causaliteitsvereiste slechts daarop betrekking heeft, zoals de gemeente lijkt te betogen, zou de desbetreffende beleidsregel overbodig en dus zinledig zijn. Het door de gemeente gehanteerde vereiste van causaliteit brengt naar het oordeel van het hof mee dat naast dit alles ook onderzocht moet worden of de bijstandsgerechtigde, juist als gevolg van zijn of haar rol in het huwelijk of door andere in het huwelijk gelegen oorzaken, vanaf de echtscheiding over onvoldoende kwalificaties beschikt om in redelijkheid eigen inkomsten te verwerven en daarom een beroep op bijstand moet doen.
4.8.
Naar het oordeel van het hof heeft de gemeente onvoldoende onderbouwd dat causaliteit in de hiervoor genoemde zin aanwezig is. Vast staat dat [S] gedurende het huwelijk aanvankelijk arbeid in loondienst heeft verricht en later een eigen bedrijf heeft gehad. Zonder nadere toelichting van de gemeente, welke echter ontbreekt, moet het er dan ook voor worden gehouden dat [S] tijdens het huwelijk over kwalificaties beschikte om een inkomen te verwerven. Gesteld noch gebleken is dat door in het huwelijk gelegen oorzaken die kwalificaties zijn opgehouden te bestaan of zijn verminderd. Dat tegen het einde van het huwelijk, zoals de gemeente stelt, het bedrijf van [S] slecht liep, er hoge schulden waren en hij uit dat bedrijf geen inkomsten meer behaalde is daartoe onvoldoende. De gemeente heeft ter zitting nog aangevoerd dat zij beschikt over onderliggende stukken waaruit blijkt dat [S] medische en psychische klachten heeft, maar dat deze stukken erg persoonlijk van aard zijn. Daargelaten de vraag of die klachten op het huwelijk terug te voeren zijn en daarmee voor de causaliteitsbeoordeling relevant, ontslaat de aard van die stukken de gemeente niet van haar verplichting om tegenover de betwisting door [appellante] haar stellingen te onderbouwen. Het hof overweegt ten overvloede dat, indien een zwaarwegend belang van [S] gemoeid is met het niet ter kennis van [appellante] laten komen van gevoelige privégegevens, burgemeester en wethouders kunnen besluiten om wegens dringende redenen van verhaal af te zien.
4.9.
De conclusie is dat de grief slaagt. De bestreden beschikking zal worden vernietigd en het inleidend verzoek van de gemeente zal worden afgewezen. Gezien het feit dat de gemeente als overheidsorgaan zijn beleidsregels onjuist heeft toegepast, ziet het hof voorts aanleiding de gemeente te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep. Deze worden tot op heden begroot op € 299,- wegens griffierecht en € 1.788,- wegens salaris van de advocaat (tarief II, 2 punten).
4.10.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende:
wijst het inleidend verzoek van de gemeente af;
veroordeelt de gemeente in de proceskosten in hoger beroep, tot op heden begroot op € 299,- wegens griffierecht en € 1.788,- wegens salaris van de advocaat;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. M. Wigleven en mr. L.H.M. Zonnenberg in tegenwoordigheid van mr. F.L.A. Straathof als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 september 2014 door de oudste raadsheer.