ECLI:NL:GHAMS:2014:4623

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 mei 2014
Publicatiedatum
7 november 2014
Zaaknummer
23-004105-12
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte op basis van onvoldoende bewijs en anonieme getuigenverklaring

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1969, was aangeklaagd voor het zich ophouden op de Warmoesstraat in Amsterdam met de intentie om middelen als bedoeld in de Opiumwet te kopen of aan te bieden. De tenlastelegging was gebaseerd op een verklaring van een anonieme getuige die had verklaard dat de verdachte hem vroeg of hij cocaïne wilde kopen.

Tijdens de zitting op 6 mei 2014 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een werkstraf van twintig uren en voorwaardelijke hechtenis had geëist. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verklaring van de anonieme getuige niet kan worden gebruikt als bewijs, omdat de identiteit van deze getuige niet bekend is en de betrouwbaarheid van de verklaring niet is onderzocht. Dit is in strijd met artikel 344a van het Wetboek van Strafvordering, dat stelt dat dergelijke verklaringen niet als bewijs mogen dienen.

Daarnaast heeft het hof vastgesteld dat de eigen waarnemingen van de verbalisant, die cameratoezicht hield, onvoldoende concreet waren om de verdachte te kunnen veroordelen. Gezien het gebrek aan betrouwbaar bewijs heeft het hof besloten het vonnis waarvan beroep te vernietigen en de verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde feit. De beslissing is genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarbij de rechters F.M.D. Aardema, H.W.J. de Groot en R.A.F. Gerding aanwezig waren.

Uitspraak

parketnummer: 23-004105-12
datum uitspraak: 20 mei 2014
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van
de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 23 april 2012 in de strafzaak onder parketnummer
13-738336-11 tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 6 mei 2014.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 21 juni 2011 te Amsterdam zich op en/of aan de weg, te weten de Warmoesstraat heeft opgehouden, terwijl aannemelijk is, dat zulks gebeurde om middelen als bedoeld in art. 2 of 3 van de Opiumwet althans daarop gelijkende waar, en/of slaapmiddelen en/of kalmeringsmiddelen en/of stimulerende middelen of daarop gelijkende waar te kopen en/of te koop aan te bieden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 395a van het Wetboek van Strafvordering.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf van twintig uren, subsidiair tien dagen hechtenis, en twee weken hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van één jaar.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is ten laste gelegd.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende. Volgens het eerste lid van art. 344a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend of in beslissende mate worden gegrond op schriftelijke bescheiden houdende verklaringen van personen wier identiteit niet blijkt. Volgens het derde lid van artikel 344a Sv mag een dergelijke anonieme getuigenverklaring niet tot het bewijs worden gebruikt tenzij:
  • de bewijsbeslissing in belangrijke mate steun vindt in andersoortig bewijsmateriaal en
  • de verdediging niet op enig moment te kennen heeft gegeven de persoon wiens identiteit niet blijkt te (doen) ondervragen.
Het bovenstaande geldt eveneens in de situatie dat verklaringen van anonieme getuigen zijn opgenomen in een proces-verbaal van een opsporingsambtenaar.
Uit (de strekking van) artikel 360, tweede lid, Sv leidt het hof af dat een verklaring als hierboven bedoeld slechts kan worden gebezigd wanneer de betrouwbaarheid daarvan door de rechter is onderzocht.
In de onderhavige zaak heeft een anoniem gebleven getuige tegen de verbalisant (op straat) verklaard dat de verdachte hem vroeg of hij cocaïne wilde kopen. In deze situatie, mede gelet op de omstandigheid dat de personalia van deze personen niet zijn te achterhalen, zijn er onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat deze verklaring voldoende betrouwbaar is om voor het bewijs te gebruiken, terwijl de verdachte heeft ontkent het tenlastegelegde feit te hebben begaan.
Nu de eigen waarnemingen van de verbalisant die was belast met cameratoezicht onvoldoende concreet en specifiek zijn om daaruit de conclusie te trekken dat de verdachte de in de tenlastelegging bedoelde gedragingen heeft verricht en de verklaring van de anonieme getuige niet in beschouwing kan worden genomen, dient de verdachte van het ten laste gelegde te worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. H.W.J. de Groot en mr. R.A.F. Gerding, in tegenwoordigheid van
mr. M.A.T. van Willigen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 mei 2014.