ECLI:NL:GHAMS:2014:4632

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 mei 2014
Publicatiedatum
9 november 2014
Zaaknummer
23-004968-12
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval en ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Alkmaar. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het openbaar ministerie tegen een veroordeelde, die in 2012 was veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De veroordeelde had een geldbedrag van € 14.251,25 opgelegd gekregen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het openbaar ministerie vorderde in hoger beroep dat dit bedrag zou worden verhoogd tot € 28.051,08, maar de officier van justitie verlaagde deze vordering tijdens de zitting tot € 28.025,54. Het hof heeft de zaak beoordeeld op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting. Het hof oordeelde dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel had genoten van € 16.843,90, gebaseerd op de opbrengst van één oogst en de bijbehorende kosten. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en legde de veroordeelde de verplichting op tot betaling van dit bedrag aan de Staat. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

parketnummer: 23-004968-12
datum uitspraak: 23 mei 2014
VERSTEK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Alkmaar van 28 september 2012 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer
14-701104-11 tegen de veroordeelde
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
postadres: [postadres].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft bij inleidende ontnemingsvordering gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van EUR € 28.051,08. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de officier van justitie deze vordering verminderd tot een bedrag van € 28.025,54.
Voorts heeft de politierechter in de rechtbank Alkmaar bij vonnis van 28 september 2012 de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR 14.251,25 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Tegen dit vonnis heeft de veroordeelde hoger beroep ingesteld, op welk hoger beroep bij onderhavig arrest wordt beslist.
De veroordeelde is, voor zover in de ontnemingsprocedure van belang, bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 23 mei 2014 veroordeeld ter zake van -kort gezegd-
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 mei 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het bedrag waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat, wordt vastgesteld op € 55.781,70 en dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de staat van
EUR vijfenvijftigduizendzevenhonderdeenentachtig en zeventig cent ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Gelet op het dossier zoals dat is opgemaakt in de straf-en ontnemings zaak, alsmede op grond van het onderzoek ter terechtzitting in beide instanties in de ontnemingszaak acht het hof aannemelijk dat de veroordeelde een maal eerder een oogst heeft gehad waarvan de veroordeelde voordeel heeft genoten. Het hof ontleent de schatting van dat op na te melden geldbedrag gewaardeerde voordeel aan de inhoud van de bewijsmiddelen waaronder de bekentenis van de veroordeelde ter terechtzitting van 28 september 2012 dat hij een eerdere oogst heeft gehad. Het hof acht meerdere oogsten die de veroordeelde tot voordeel hebben gestrekt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en hoger beroep, niet aannemelijk.
Het hof heeft gelet op het proces-verbaal ter zake van het berekenen van wederrechtelijk verkregen voordeel, gedateerd 25 juni 2011 met rapportnummer 2010114972, in de wettelijke vorm opgemaakt door [hoofdagent], hoofdagent van politie van de Regio Noord Holland Noord.
Het hof kan zich vinden in de berekeningswijze van het wederrechtelijk verkregen voordeel zoals die blijkt uit voornoemd proces-verbaal met betrekking tot de opbrengst per oogst en maakt die tot de zijne, met dien verstande dat het hof – zoals gezegd – uitgaat van één oogst.
De opbrengst van één oogst wordt, conform de berekening op de bladzijdes 4 en 5 van het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel,
geschat op € 22.258,00.
Het hof zal bij de berekening van de kosten uitgaan van de kosten per oogst zoals weergegeven in de conclusie van antwoord in deze zaak door de advocaat-generaal S.M.L.M. Spoor, met dien verstande dat het hof, omdat het hof uitgaat van één oogst, aan huurkosten € 3.500,00 aftrekt in plaats van € 1.750,00.
Kosten per oogst:
Afschrijvingskosten 2 maal € 200,00 = € 400,00
Inkoop stekjes 245 maal € 2,85 = € 698,25
Variabele kosten 245 maal € 3,33 = € 815,85
Huurkosten € 3.500,00
Totale kostenper oogst worden dan
€ 5.414,10.
Winst oogst: € 22.258,00 - € .5414,10 =
€ 16.843,90.
Het door de veroordeelde genoten wederrechtelijk voordeel – gelet op de hiervoor genoemde opbrengst en kosten – wordt derhalve door het hof geschat op € 16.843,90.

Verplichting tot betaling aan de Staat

Nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die nopen tot matiging van de betalingsverplichting en opzichte van het geschatte wederrechtelijke verkregen voordeel is het hof van oordeel dat aan de veroordeelde, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting dient te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR 16.843,90.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
16.843,90 (zestientienduizend achthonderddrieënveertig euro en negentig cent).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 16.843,90 (zestientienduizend achthonderddrieënveertig euro en negentig cent).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. T.A.C. van Hartingsveldt, mr. D.C. van Reekum en mr. E. van Die, in tegenwoordigheid van mr. O. Boekraad, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 mei 2014.