ECLI:NL:GHAMS:2014:4650

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 november 2014
Publicatiedatum
10 november 2014
Zaaknummer
23-001856-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis in hoger beroep inzake witwassen en munitiebezit

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 8 april 2013. De verdachte, geboren in 1967, was in eerste aanleg vrijgesproken van een aantal feiten, maar heeft in hoger beroep een onbeperkt appel ingesteld, wat in strijd was met de instructies van haar raadsman. Het hof heeft de verdachte in haar appel niet-ontvankelijk verklaard voor zover het betreft de vrijspraak van feit 2.

Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 23 oktober 2014 gehouden en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die een veroordeling tot dezelfde straf als in eerste aanleg heeft gevorderd. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep bevestigd, maar heeft dit aangevuld met een bespreking van de relevante feiten en omstandigheden. De raadsman heeft vrijspraak bepleit op basis van de herkomst van het aangetroffen geld, maar het hof oordeelt dat de verdachte geen verifieerbare verklaring heeft gegeven voor de herkomst van het geld, wat het vermoeden van witwassen rechtvaardigt.

Daarnaast heeft de raadsman betoogd dat er geen betrokkenheid bij een gronddelict is en dat er geen verheimelijkende gedragingen zijn. Het hof heeft echter overwogen dat voor het bewijs van witwassen niet vereist is dat de herkomst van de gelden uit een specifiek misdrijf blijkt. De verdachte heeft geen concrete verklaring kunnen geven, wat de criminele herkomst van het geld aannemelijk maakt. Ten aanzien van feit 3, het bezit van munitie, heeft het hof overwogen dat de ernst van feit 1 de strafmaat voor feit 3 niet beïnvloedt.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met inachtneming van de overwegingen in het arrest. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, met de griffier mr. M. Venderbosch aanwezig, die niet in staat was het arrest mede te ondertekenen.

Uitspraak

parketnummer: 23-001856-13
datum uitspraak: 6 november 2014
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 8 april 2013 in de strafzaak onder parketnummer 15-801591-12 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
adres: [adres].

Omvang van het appel

Nu blijkens de appelakte het hoger beroep onbeperkt is ingesteld – overigens in strijd met de uitdrukkelijke schriftelijke opdracht van de raadsman aan de griffier die geen hoger beroep tegen de vrijspraak heeft willen instellen – en dus mede betrekking heeft op de vrijspraak voor feit 2 op de tenlastelegging zal de verdachte in zijn appel in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 oktober 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit bevestigen met dien verstande dat het hof het vonnis aanvult met de hiernavolgende bespreking en onder verwerping van de ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweren.

Gevoerde verweren

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit op gronden als hieronder aangegeven. Het hof verwerpt de verweren van de raadsman en overweegt daartoe als volgt.
ten aanzien van feit 1:
De raadsman heeft naar voren gebracht dat de verdachte heeft voldaan aan het vereiste dat zij een concrete en in beginsel verifieerbare verklaring heeft gegeven voor de herkomst en de bestemming van het bij haar aangetroffen geld door concreet en gedetailleerd te verklaren over haar spel in een loterij en door de naam van haar toekomstige huwelijkspartner te noemen.
Het hof is van oordeel dat op basis van de door de rechtbank in het vonnis opgesomde feiten en omstandigheden het vermoeden dat de verdachte zich aan witwassen schuldig maakte gerechtvaardigd was. De verdachte heeft daar tegenover naar voren gebracht dat zij het geld had gewonnen in een loterij en dat zij met haar reisgenoten op weg was naar Brazilië vanwege haar aanstaande huwelijk om het geld daar te besteden. Ondanks dat verdachte daartoe herhaaldelijk in de gelegenheid is gesteld, heeft zij haar verklaring over de herkomst van het geld en de reisbestemming niet nader kunnen of willen concretiseren, geen verklaring gegeven voor gesignaleerde ongerijmdheden en geen gegevens verschaft – ook al heeft ze ter terechtzitting van het hof veel verklaard - waarmee haar stellingen in beginsel geverifieerd zouden kunnen worden.
De raadsman heeft voorts betoogd dat in de tenlastelegging betrokkenheid van de verdachte bij een gronddelict ontbreekt, terwijl van verheimelijkende gedragingen geen sprake is.
Het hof overweegt dat voor het bewijs van de tenlastegelegde variant van witwassen niet vereist is dat komt vast te staan uit welk misdrijf de gelden voortkomen; nu zoals hierboven is overwogen dat de verdachte geen concreet en in beginsel verifieerbare verklaring heeft gegeven voor de herkomst en de bestemming van het bij haar aangetroffen geld is de criminele herkomst van dat geld voldoende aannemelijk. Voorts is niet ten laste gelegd enig door de verdachte gepleegd misdrijf, zodat geen verhullende gedraging bewezen hoeft te worden. De rechtbank heeft in haar vonnis dan ook het juiste criterium gehanteerd.
ten aanzien van feit 3
De raadsman heeft ten aanzien van feit 3 een strafmaatverweer gevoerd. De verdachte heeft verklaard dat de munitie al zeker vijftien jaar oud is en een religieus doel diende. Het hof overweegt dat bij de verdachte in huis munitie is aangetroffen, hetgeen verboden is uit hoofde van de Wet wapens en munitie. Gelet op de ernst van het op grond van feit 1 gepleegde heeft het derde feit geen effect op de strafmaat.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.F.J.M. de Werd, mr. H.W.J. de Groot en mr. M. Iedema, in tegenwoordigheid van
mr. M. Venderbosch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
6 november 2014.
Mr. M. Venderbosch is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.