ECLI:NL:GHAMS:2014:5037

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 november 2014
Publicatiedatum
28 november 2014
Zaaknummer
23-000333-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens onvolkomenheden in politieproces-verbaal

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1993 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was aangeklaagd voor het opzettelijk mishandelen van een ambtenaar, te weten een agent van de Politie Amsterdam-Amstelland, tijdens de rechtmatige uitoefening van diens functie. De raadsvrouw van de verdachte voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de vervolging, omdat de verdachte geen transactie was aangeboden voordat tot dagvaarding werd overgegaan. Het hof oordeelde echter dat het openbaar ministerie in deze zaak bevoegd was om af te wijken van de richtlijnen, gezien de bijzondere omstandigheden van het gebruik van geweld tegen een gezagsdrager.

Het hof concludeerde dat er geen ernstige inbreuken op de beginselen van behoorlijk procesrecht waren en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in de strafvervolging. De tenlastelegging betrof de mishandeling van de agent, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De verdachte werd vrijgesproken van het ten laste gelegde, en de vordering van de benadeelde partij, de agent, werd niet-ontvankelijk verklaard omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan het handelen dat de schade zou hebben veroorzaakt.

Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en sprak de verdachte vrij, waarbij het ook de vordering van de benadeelde partij afwees. Deze uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de rechten van de verdachte in het strafproces.

Uitspraak

parketnummer: 23-000333-13
datum uitspraak: 14 november 2014
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsvrouw)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 9 januari 2013 in de strafzaak onder parketnummer
13-651357-12 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
14 november 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw bij pleidooi - zakelijk weergegeven - primair aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte, omdat in strijd met de richtlijnen van het openbaar ministerie, te weten de Richtlijn mishandeling en Aanwijzing Kader voor Strafvordering, de verdachte geen transactie is aangeboden of een strafbeschikking is uitgevaardigd, alvorens tot dagvaarding van de verdachte is overgegaan. Derhalve zijn de beginselen van een goede procesorde, met name het vertrouwensbeginsel, geschonden.
Het hof is van oordeel dat de richtlijnen van het openbaar ministerie zijn geschreven voor algemene gevallen. Het openbaar ministerie heeft de bevoegdheid daarvan af te wijken indien sprake is van bijzondere omstandigheden. In de onderhavige strafzaak is sprake van dergelijke omstandigheden om af te (kunnen) wijken van bovengenoemde richtlijnen en de verdachte te dagvaarden in plaats van hem een transactie dan wel een strafbeschikking aan te bieden, nu sprake is van het gebruik van geweld tegen een gezagsdrager. Het hof merkt daarbij op dat het openbaar ministerie in openbare documenten, zoals de ELA, tot uitdrukking heeft gebracht dat aan de aanpak van agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak prioriteit en bijzonder gewicht wordt toegekend. Het hof concludeert dat het openbaar ministerie heeft kunnen overgaan tot dagvaarding van de verdachte. Het hof verwerpt dan ook het gevoerde verweer.
Ten overvloede overweegt het hof nog omtrent de gevraagde niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging als volgt.
Slechts indien er sprake is van ernstige inbreuken op de beginselen van behoorlijk procesrecht, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling is tekortgedaan, dient dit tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging van de verdachte te leiden.
Van een dergelijke inbreuk is niet gebleken, en van enige veronachtzaming van de verdedigingsbelangen van de verdachte is niet gebleken, zodat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de strafvervolging van de verdachte.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 september 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten [verbalisant 1] (agent van Politie Amsterdam-Amstelland), gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, één of meermalen (met kracht) in/tegen op het gelaat, althans het hoofd, heeft geslagen en/of gestompt, waardoor voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, reeds omdat het hof de verdachte zal vrijspreken van het hem ten laste gelegde.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. Voorts heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [verbalisant 1] in haar vordering tot vergoeding van door haar geleden schade.

Vrijspraak

Hoewel de uit het opsporingsonderzoek naar voren gekomen feiten en omstandigheden voldoende waren voor een redelijke mate van verdenking in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering, is het hof bij de beraadslaging naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting tot het oordeel gekomen dat, gelet op een aantal onvolkomenheden in het politieproces-verbaal, er onvoldoende - overtuigend - bewijs voorhanden is om tot bewezenverklaring van het aan de verdachte ten laste gelegde te kunnen komen.
Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Nu het hof de verdachte zal vrijspreken van het ten laste gelegde, behoeven de door de raadsvrouw subsidiair gevoerde verweren geen bespreking.
Vordering van de benadeelde partij [verbalisant 1], gemachtigde [verbalisant 2] van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, DPA/Preventie en Zorg/IPS
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 300,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vordering van de benadeelde partij [verbalisant 1]
Verklaart de benadeelde partij [verbalisant 1] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.W.J. de Groot, mr. D. Radder en mr. L.I.M. van Bergen, in tegenwoordigheid van
mr. D. Zeiss, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
14 november 2014.
Mr. D. Radder is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.