ECLI:NL:GHAMS:2014:5328

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 december 2014
Publicatiedatum
16 december 2014
Zaaknummer
23-002720-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging en wederspannigheid tegen politieambtenaar

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1987, werd beschuldigd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en wederspannigheid. De tenlastelegging betrof een incident op 23 juni 2011 te Amstelveen, waarbij de verdachte een agent van de politie Amsterdam-Amstelland bedreigde met de dood en zich met geweld verzette tegen zijn aanhouding. Tijdens de zitting in hoger beroep op 21 november 2014 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de raadsvrouw gehoord. Het hof oordeelde dat de woorden van de verdachte voldoende reden gaven voor de agent om vrees te hebben voor de uitvoering van de bedreiging. Het hof verwierp de verweren van de raadsvrouw, die pleitte voor vrijspraak op basis van emotionele ontlading en gebrek aan opzet. Het hof achtte de bedreiging en het verzet tegen de politie bewezen en verklaarde de verdachte strafbaar. De politierechter had eerder een taakstraf van 60 uren opgelegd, waarvan 30 uren voorwaardelijk. Het hof bevestigde de ernst van de feiten en legde een deels voorwaardelijke taakstraf op, waarbij ook een schadevergoeding van €200 aan de benadeelde partij werd toegewezen. Het hof benadrukte dat bedreiging van politieambtenaren niet alleen kwetsend is, maar ook het gezag van de politie ondermijnt. De uitspraak werd gedaan in het kader van de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die van toepassing waren ten tijde van de feiten.

Uitspraak

parketnummer: 23-002720-14
datum uitspraak: 5 december 2014
TEGENSPRAAK (Gemachtigde raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 1 juli 2014 in de strafzaak onder parketnummer 13-651063-11 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 november 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 23 juni 2011 te Amstelveen [verbalisant], agent van de politie Amsterdam-Amstelland, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend in diens richting gekeken en/of (daarbij) voornoemde [verbalisant] dreigend de woorden toegevoegd : "Ik kom je halen en ik pak je. Ik heb contacten bij de politie, ik krijg je naam wel, ga je opzoeken en maak je af. Ik maak je dood. Ik ga je een paar klappen geven", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking; (artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht)
2:
hij op of omstreeks 23 juni 2011 te Amstelveen toen de aldaar dienstdoende [verbalisant], agent van politie Amsterdam-Amstelland, verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 447e van het Wetboek van Strafrecht, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had aangehouden en vastgegrepen, althans vast had teneinde hem ten spoedigste te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten het politiebureau Amstelveen Noord, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner bediening, door opzettelijk gewelddadig zijn, verdachtes, arm bij die [verbalisant] vandaan heeft getrokken en/of met zijn, verdachtes, vuisten tegen de sla(a)p(en) van het hoofd van die [verbalisant] te slaan en/of meermalen met zijn, verdachtes armen slaande bewegingen in de richting van die [verbalisant] te maken en/of met zijn, verdachtes, lichaam continue heen en weer te bewegen, tengevolge waarvan deze opsporingsambtenaar enig lichamelijk letsel (rode plekken aan weerszijden hoofd, p. 1008) bekwam; (artikel 181 van het Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof de in hoger beroep gevoerde verweren van de raadsvrouw zal bespreken.

Bespreking van ter terechtzitting gevoerde verweren ten aanzien van feit 1

De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Het hof begrijpt het gevoerde verweer van de raadsvrouw aldus:
in redelijkheid heeft bij aangever niet de vrees kunnen ontstaan dat de bedreiging door de verdachte zou worden uitgevoerd;
bij de verdachte was geen opzet aanwezig tot het opwekken van dergelijke (redelijke) vrees;
de verdachte heeft zijn bewoordingen geuit in een situatie van emotionele ontlading.
Ad 3.
Het hof kwalificeert het derde onderdeel van het verweer als een beroep op afwezigheid van alle schuld en zal dit hieronder bij Strafbaarheid van de verdachte bespreken.
Ad 1.
Dit onderdeel wordt verworpen. Ten aanzien van het eerste deel van het verweer overweegt het hof dat de door de verdachte geuite woorden zeer specifiek zijn, waarbij de verdachte omschrijft welke stappen hij tegen de verbalisant zal nemen. Daarmee heeft, naar het oordeel van het hof, in redelijkheid bij de aangever de vrees kunnen ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zou kunnen worden uitgevoerd.
Ad 2.
Ook dit onderdeel wordt verworpen. Het opzet dient gericht te zijn op het in redelijkheid kunnen ontstaan van de vrees dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Het hof is van oordeel dat uit deze bewoordingen en de omstandigheden blijkt dat sprake is van opzet. De verdachte was niet alleen zeer specifiek in zijn bedreiging, maar bouwde de bedreiging ook op. Daarbij noemde hij omstandigheden die de vrees konden doen toenemen dat hij in staat was de bedreigingen uit te voeren (‘ik heb contacten bij de politie, ik krijg je naam wel en dan ga ik je opzoeken’). Het hof is van oordeel dat de bewoordingen niet anders kunnen worden begrepen dan dat de verdachte op dat moment bedoeld heeft de aangever dergelijke vrees aan te jagen. Dat de verdachte daarbij wellicht emotioneel was, doet daaraan niet af.

Bespreking van een ter terechtzitting gevoerd verweer ten aanzien van feit 2

De raadsvrouw van de verdachte heeft ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde aangevoerd dat de verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken, nu het verzet van de verdachte een reactie was op de pepperspray die in zijn ogen werd gespoten, zodat er geen sprake was van verzet in de zin van de wet.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het verweer mist feitelijke grondslag, nu uit het dossier blijkt dat door de verbalisant pepperspray is gebruikt in reactie op het verzet van de verdachte. Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 23 juni 2011 te Amstelveen [verbalisant], agent van de politie Amsterdam-Amstelland, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend in diens richting gekeken en daarbij voornoemde [verbalisant] de woorden toegevoegd : "Ik kom je halen en ik pak je. Ik heb contacten bij de politie, ik krijg je naam wel, ga je opzoeken en maak je af. Ik maak je dood".
2:
hij op 23 juni 2011 te Amstelveen toen de aldaar dienstdoende [verbalisant], agent van politie Amsterdam-Amstelland, verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 447e van het Wetboek van Strafrecht, op heterdaad ontdekt, had aangehouden en vastgegrepen, teneinde hem ten spoedigste te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten het politiebureau Amstelveen Noord, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner bediening, door opzettelijk gewelddadig zijn, verdachtes, arm bij die [verbalisant] vandaan te trekken en met zijn, verdachtes, vuisten tegen de slapen van het hoofd van die [verbalisant] te slaan en met zijn, verdachtes armen slaande bewegingen in de richting van die [verbalisant] te maken en met zijn, verdachtes, lichaam continue heen en weer te bewegen, tengevolge waarvan deze opsporingsambtenaar enig lichamelijk letsel (rode plekken aan weerszijden hoofd, p. 1008) bekwam.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben.

Strafbaarheid van de verdachte

Voor zover de raadsvrouw nog heeft bedoeld aan te voeren dat de verdachte ten aanzien van de bedreiging moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat sprake is geweest van afwezigheid van een verontschuldigbare onmacht van de verdachte die het gevolg is geweest van een emotionele ontlading wordt dit verweer verworpen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de bedreigingen pas zijn geuit op het moment dat de verdachte in de politieauto zat, dus enige tijd na de fysieke confrontatie tussen hem en de verbalisant.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 30 uren subsidiair 15 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsvrouw van de verdachte heeft het hof, gelet op het tijdsverloop, het feit dat artikel 63 Sr van toepassing is en het buitenproportionele geweld dat tegen de verdachte zou zijn gebruikt, verzocht een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van een politieambtenaar in functie en aan wederspannigheid door zich bij zijn aanhouding met geweld te verzetten. Het bedreigen van een politieambtenaar in functie is niet alleen kwetsend voor hem, maar maakt ook in het algemeen inbreuk op het gezag van de politie. Voorts heeft de verdachte zich, door zich bij zijn aanhouding te verzetten, gezagsondermijnend gedragen en heeft hij door zijn grensoverschrijdende gedrag overlast veroorzaakt voor de betrokken politieambtenaar.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 11 november 2014 is de verdachte eerder ter zake van bedreiging onherroepelijk veroordeeld.
Anders dan de raadsvrouw is het hof van oordeel dat het door de verbalisant gebruikte geweld, gelet op de gewelddadige houding van de verdachte tijdens de aanhouding, niet buitenproportioneel is. Het hof acht een geheel voorwaardelijke straf, zoals door de raadsman betoogd, onvoldoende recht doen aan de ernst van de delicten.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [verbalisant]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 200,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 181 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [verbalisant]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [verbalisant] ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 200,00 (tweehonderd euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [verbalisant], een bedrag te betalen van
€ 200,00 (tweehonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
4 (vier) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.F.J.M. de Werd, mr. L.I.M. van Bergen en mr. P.F.E. Geerlings, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Lieberwirth, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 december 2014.
Mr. M.F.J.M. de Werd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[...]