ECLI:NL:GHAMS:2014:5332

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 december 2014
Publicatiedatum
16 december 2014
Zaaknummer
23-002326-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis kantonrechter inzake verkeersdelict met letsel en schade

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1988, was betrokken bij een verkeersincident op 28 maart 2013 te Amsterdam, waarbij hij als bestuurder van een bedrijfsauto geen voorrang verleende aan een bromfiets, wat resulteerde in een aanrijding. De tenlastelegging omvatte het veroorzaken van gevaar op de weg en letsel bij de bromfietser. Tijdens de zitting op 21 november 2014 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte gehoord. De verdachte betoogde dat hij alle mogelijke voorzorgsmaatregelen had genomen, maar het hof oordeelde dat hij niet voldoende had geanticipeerd op de verkeerssituatie, gezien de belemmeringen in zijn zicht. Het hof achtte de verdachte strafbaar op basis van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, en vernietigde het eerdere vonnis van de kantonrechter, dat niet in stand kon blijven. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 350,00 en 7 dagen hechtenis, waarvan een deel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Het hof hield rekening met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, evenals met het feit dat de verdachte eerder was veroordeeld, maar niet voor soortgelijke feiten. De beslissing van het hof werd op 5 december 2014 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

parketnummer: 23-002326-14
datum uitspraak: 5 december 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 6 juni 2014 in de strafzaak onder parketnummer 13-089329-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 21 november 2014.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 maart 2013 te Amsterdam als bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto Peugeot met kenteken [kenteken 1]), daarmee rijdende op de weg, de Gustav Mahlerlaan, komende uit de richting van de Beethovenstraat en gaande in de richting van de Buitenveldertselaan hij, verdachte komende bij de T-splitsing met de Aaron Coplandstraat bij het afslaan naar rechts teneinde de Aaron Coplandstraat in te rijden geen voorrang verleent aan een achteropkomende tweewielige bromfiets (Puch Zip 25 met kenteken [kenteken 2]), rijdend op het fietspad en een botsing veroorzaakt met deze tweewielige bromfiets (Puch Zip 25 met kenteken [kenteken 2]), door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd, immers heeft hij, verdachte schade veroorzaakt aan het voertuig (tweewielige bromfiets Puch Zip 25 met kenteken [kenteken 2]) toebehorend aan [slachtoffer] en/of letsel veroorzaakt bij [slachtoffer].
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 395a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 28 maart 2013 te Amsterdam als bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto Peugeot met kenteken [kenteken 1]), daarmee rijdende op de Gustav Mahlerlaan, komende uit de richting van de Beethovenstraat en gaande in de richting van de Buitenveldertselaan hij, verdachte, komende bij de T-splitsing met de Aaron Coplandstraat bij het afslaan naar rechts teneinde de Aaron Coplandstraat in te rijden geen voorrang verleent aan een achteropkomende tweewielige bromfiets (Puch Zip 25 met kenteken [kenteken 2]), rijdend op het fietspad en een botsing veroorzaakt met deze tweewielige bromfiets (Puch Zip 25 met kenteken [kenteken 2]), door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd, immers heeft hij, verdachte, schade veroorzaakt aan het voertuig (tweewielige bromfiets Puch Zip 25 met kenteken [kenteken 2]) toebehorend aan [slachtoffer] en letsel veroorzaakt bij [slachtoffer].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat hij in de gegeven omstandigheden alle handelingen heeft verricht die van hem verwacht mochten worden. Zo heeft hij kort voor de aanrijding in de spiegels van zijn bestelbusje gekeken, rekening gehouden met het feit dat een bus zijn zicht belemmerde en is hij daarom langzaam opgetrokken nadat hij zich ervan had vergewist had dat er geen sprake was van naderend verkeer. Dat uiteindelijk een aanrijding niet kon worden voorkomen, is met name te wijten aan de snelheid waarmee de bromfietsbestuurder op hem af kwam rijden, aldus de verdachte.
Het hof vat dit standpunt van de verdachte op als een beroep op afwezigheid van alle schuld, in die zin dat hetgeen kan worden bewezenverklaard hem niet verweten kan worden, omdat de verdachte de maximaal te vergen zorg heeft betracht, hetgeen zou moeten leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt als volgt.
Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen, waarin sprake is van omstandigheden waarmee de verkeersdeelnemer geen rekening hoeft te houden, kan het niet waarnemen van een andere weggebruiker leiden tot het aannemen van het ontbreken van alle schuld.
Vast staat dat de verdachte geen voorrang heeft verleend aan de brommerrijder en daarmee gevaar heeft veroorzaakt. Uit de foto’s van de plaats waar de aanrijding plaatsvond, blijkt dat er omstandigheden waren die het zichtveld van de verdachte beperkten. Een op ongeveer vijftien meter van de hoek van de Aaron Coplandstraat geparkeerde personenbus, beperkte het zicht op het fietspad en de verdachte zat op de bestuurdersstoel van een bestelbus zonder (transparante) achterramen, hetgeen zijn zicht door het portierraam aan de bijrijderskant eveneens belemmerde. In deze situatie mocht van de verdachte verwacht worden dat hij zich extra inspant om ondanks deze beperkingen betrouwbare waarnemingen te doen. De verdachte heeft in dit verband aangevoerd dat hij door de grote snelheid van de bromfietser, die volgens de verdachte de snelheidslimiet overschreed, het ongeval niet heeft kunnen voorkomen. Het hof overweegt dat – voorzover de bromfietser al te hard reed – ook in dat geval de verdachte op een dergelijke situatie had moeten anticiperen gelet op de onoverzichtelijke situatie op het drukke verkeerspunt. Het is daarmee niet aannemelijk geworden dat voor de verdachte redelijkerwijze geen mogelijkheid heeft opengestaan om de in de bewezenverklaring bedoelde gevaarzetting te vermijden.
Er is overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De kantonrechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 350,00 subsidiair 7 dagen hechtenis waarvan € 175,00 subsidiair 3 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder in beschouwing genomen dat de verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt waardoor een medeweggebruiker lichamelijk letsel heeft bekomen. Voorts neemt het hof de omstandigheden in acht die uit het dossier naar voren zijn gekomen, te weten dat het zichtveld van de verdachte werd belemmerd en dat de verdachte zijn weggedrag hierop – hoewel onvoldoende – heeft aangepast.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 11 november 2014 is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld, doch niet ter zake van soortgelijke feiten.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 350,00 (driehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
7 (zeven) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.F.E. Geerlings, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. L.I.M. van Bergen, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Lieberwirth, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 december 2014.
Mr. M.F.J.M. de Werd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[...]