ECLI:NL:GHAMS:2014:554
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- M.M.A. Gerritzen-Gunst
- A.R. Sturhoofd
- J.A. van Keulen
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarige kinderen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vader tegen de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van zijn kinderen. De vader is in hoger beroep gekomen van twee beschikkingen van de kinderrechter, de eerste van 18 juli 2013 en de tweede van 23 augustus 2013. De kinderrechter had de kinderen onder toezicht gesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend. De vader betwist de rechtmatigheid van deze maatregelen en stelt dat de indicatiebesluiten niet tijdig zijn genomen, waardoor de ondertoezichtstelling zou moeten vervallen.
Tijdens de zitting op 6 januari 2014 zijn de vader, zijn advocaat, een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming en een vertegenwoordiger van Bureau Jeugdzorg Noord-Holland verschenen. De moeder van de kinderen was niet aanwezig. De vader voert aan dat de kinderen niet in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat de zorgen van de Raad ongegrond zijn. Hij stelt dat de gebitsproblemen van een van de kinderen niet het gevolg zijn van slechte zorg, maar van erfelijke aanleg.
Het hof oordeelt dat de ondertoezichtstelling niet afhankelijk is van een indicatiebesluit en dat de vader ontvankelijk is in zijn hoger beroep, ondanks dat de ondertoezichtstelling inmiddels is opgeheven. Het hof bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter, omdat de zorgen over de opvoedingssituatie van de kinderen gegrond zijn. De Raad heeft terecht verzocht om de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, gezien de omstandigheden en de noodzaak van hulpverlening.
De vader verzoekt om vernietiging van de bestreden beschikkingen, maar het hof concludeert dat de kinderrechter terecht heeft geoordeeld dat de gronden voor de ondertoezichtstelling aanwezig waren. De Raad heeft ook de noodzaak van de uithuisplaatsing onderbouwd, en het hof bekrachtigt beide beschikkingen.