Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.De feiten
de manis het volgende gebleken.
de vrouwis het volgende gebleken.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om de bepaling van de kinderalimentatie na een echtscheiding. De man, appellant, was in hoger beroep gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen was vastgesteld. De man had verzocht om de bijdrage te verlagen, terwijl de vrouw, geïntimeerde, haar verzoek had gewijzigd en een hogere bijdrage vroeg. De rechtbank had eerder bepaald dat de man € 168,- per kind per maand moest betalen, maar de man betoogde dat hij niet in staat was om dit bedrag te betalen vanwege zijn financiële situatie en de economische crisis die zijn onderneming had getroffen.
Het hof oordeelde dat de nieuwe normen voor het berekenen van kinderalimentatie, die op 1 april 2013 in werking waren getreden, van toepassing waren. Het hof stelde vast dat de gezamenlijke behoefte van de kinderen aan een bijdrage € 598,- per maand bedroeg. De draagkracht van de man werd vastgesteld op € 90,- per maand, terwijl de vrouw een draagkracht van € 50,- per maand had. Aangezien de gezamenlijke draagkracht van beide partijen lager was dan de behoefte van de kinderen, werd de door de man te betalen bijdrage beperkt tot zijn draagkracht. Uiteindelijk werd de bijdrage vastgesteld op € 30,- per kind per maand, met terugwerkende kracht tot 1 mei 2013.
Het hof wees het verzoek van de man om de beschikking van de rechtbank te schorsen af, omdat de hoofdzaak inmiddels was beslist. De uitspraak werd gedaan op 25 februari 2014, waarbij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad werd verklaard. De zaak illustreert de toepassing van de nieuwe normen voor kinderalimentatie en de afweging van de financiële situatie van beide ouders in het belang van de kinderen.