ECLI:NL:GHAMS:2014:598

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 maart 2014
Publicatiedatum
4 maart 2014
Zaaknummer
23-005202-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis eerste aanleg in hoger beroep tegen vrijspraak van de kinderrechter

Op 4 maart 2014 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam, waarbij de verdachte op 6 november 2013 was vrijgesproken van de tenlastelegging in de zaak met parketnummer 13-860031-13. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld, maar het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak. Dit is in lijn met artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat bepaalt dat tegen een vrijspraak geen hoger beroep openstaat.

Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 18 februari 2014 gehouden en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd. Het hof heeft het vonnis bevestigd, behalve ten aanzien van de strafoplegging, die is vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een werkstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie, en de vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen.

De feiten van de zaak betreffen een incident waarbij de verdachte samen met anderen een medewerker van een lunchroom heeft bedreigd en goederen heeft vernield. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, evenals met de persoon van de verdachte. De verdachte had geen eerdere veroordelingen en het hof heeft een voorwaardelijke taakstraf opgelegd om herhaling te voorkomen. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van € 35,00, terwijl de overige vorderingen niet-ontvankelijk zijn verklaard. Het hof heeft de beslissing van de kinderrechter bevestigd, voor zover deze aan het oordeel van het hof onderworpen was.

Uitspraak

parketnummer: 23-005202-13
datum uitspraak: 4 maart 2014
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 6 november 2013 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-860031-13 en 13-860249-13 tegen
[verdachte 1],
geboren te[geboorteplaats] op [geboortedag]1996,
adres: [adres].

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

De verdachte is door kinderrechter in de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem in de zaak met parketnummer 13-860031-13 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 februari 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging en de motivering daarvan -in zoverre zal het vonnis worden vernietigd- en met dien verstande dat het hof de bewijsmiddelen aanvult.

Aanvulling bewijsmiddelen

Ten aanzien van feit 1 subsidiair, 2 en 3 subsidiair
Een geschrift, zijnde een kopie van een niet ondertekend proces-verbaal met nummer PL1306 2013076720-5 van 31 maart 2013, opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar[verbalisant 1], doorgenummerde pagina 9B.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 31 maart 2013 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van
[getuige 1]:
Vanuit de lunchroom zag ik dat één van de jongens bloed in zijn gezicht had rond zijn neus. Ik zag dat de jongen met de bloedneus wegliep in de richting van de Huddestraat.
De jongen die de vernieling heeft gepleegd is later aangehouden door de politie, dus zijn gegevens moeten bij jullie bekend zijn.
Een proces-verbaal met nummer PL132K 2013076720-2 van 30 maart 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar[verbalisant 2], doorgenummerde pagina 018.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisant:
Op 30 maart 2013 te 11.51 uur hield ik, verbalisant, op de locatie Sarphatistraat 38 als verdachte aan [verdachte 1], geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats]
Grond aanhouding
Op heterdaad als verdachte van artikel 350/1 Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair
Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1306 2013076703-16 van 19 april 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar[verbalisant 3], doorgenummerde pagina 12.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 19 april 2013 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van[getuige 2]:
Ik voelde mij op dat moment behoorlijk bedreigd en in een reflex haalde ik met mijn rechtervuist uit naar een van de jongen die het dichtst bij stond. Volgens mij was het NN3 die ik raakte. Volgens mij raakte ik met mijn vuist die jongen op zijn neus.
Vervolgens zag ik dat de jongen die ik geslagen had weg liep in de richting van de Huddestraat. Hierna zag ik dat twee van de drie jongens terugkwamen lopen en ik zag dat zij beiden een rode baksteen in hun handen vasthielden. Dit waren NN2 en NN3.
Ik hoorde dat NN1 en NN2 de andere jongen, NN3, aanmoedigden om de steen te gooien. Ze riepen dingen in het Marokkaans en ik verstond; “gooien, gooien, gooien!’.
Ik zag dat NN3 de baksteen die hij vast had met volle kracht vlak voor mijn voeten gooide, ik denk op ongeveer tien centimeter van mijn voeten.

Oplegging van straf en maatregel

De kinderrechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in de zaak met parketnummer 13-860249-13 onder 1 subsidiair, 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen jeugddetentie en gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 6 februari 2014 is de verdachte niet eerder onherroepelijk veroordeeld.
Verdachte heeft een medewerker van een lunchroom, die zijn neefje aansprak op zijn gedrag, samen met een ander op de openbare weg bedreigd waarbij hij met een steen heeft gegooid en goederen heeft vernield. Door op deze wijze te handelen heeft de verdachte gevoelens van angst, onrust en gevoelens van onveiligheid veroorzaakt, naast schade voor de betrokkene.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden. Gelet op de omstandigheid dat de verdachte bij dit incident zelf een bloedneus heeft opgelopen, zal het hof deze taakstraf in de voorwaardelijke vorm opleggen alsook om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst op eenzelfde wijze te reageren.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 57, 77a, 77g, 77m, 77n, 77y, 77z, 77gg, 141 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering van de benadeelde partij [getuige 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 435,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 35,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 13-860249-13 onder 2 en 3 subsidiair bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-860031-13 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en de motivering daarvan en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
werkstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat de werkstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [getuige 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [getuige 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-860249-13 onder 3 subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 35,00 (vijfendertig euro) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [getuige 1], een bedrag te betalen van
€ 35,00 (vijfendertig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
1 (één) dag jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D. Radder, mr. M.R. Cox en mr. M.E.A. Wildenburg, in tegenwoordigheid van mr. M. Boelens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 maart 2014.
Mr. D. Radder en mr. M.E.A. Wildenburg is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[...]