ECLI:NL:GHAMS:2014:600

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 maart 2014
Publicatiedatum
4 maart 2014
Zaaknummer
23-005110-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis kinderrechter inzake mishandeling en wederspannigheid

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1996, was eerder veroordeeld voor mishandeling en wederspannigheid. De tenlastelegging omvatte twee hoofdpunten: de verdachte zou op 13 mei 2013 in Amsterdam opzettelijk een slachtoffer hebben mishandeld door deze met kracht vast te pakken en tegen het hoofd te slaan, en zich met geweld hebben verzet tegen de aanhouding door een opsporingsambtenaar. Tijdens de zitting in hoger beroep op 18 februari 2014 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, evenals de verdediging van de verdachte.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, maar heeft geoordeeld dat er geen sprake was van noodweer. De verdachte had zich niet in een situatie van noodzakelijke zelfverdediging bevonden, aangezien het spugen door het slachtoffer niet als een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding kon worden gekwalificeerd. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de kinderrechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de overige tenlastegelegde feiten.

De strafmaat is vastgesteld op een werkstraf van 20 uren, met een voorwaardelijke jeugddetentie van 10 dagen, en de verdachte moet zich gedurende de proeftijd onder toezicht van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam stellen. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van €75,00 voor immateriële schade. Het hof heeft de zaak afgesloten met de beslissing dat de verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd, maar wel onder toezicht moet blijven.

Uitspraak

parketnummer: 23-005110-13
datum uitspraak: 4 maart 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 13 november 2013 in de strafzaak onder parketnummer 13-860288-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 februari 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1:
hij op of omstreeks 13 mei 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk [slachtoffer] heeft mishandelend, bestaande die mishandeling uit het (met kracht) vastpakken van die [slachtoffer] en/of (vervolgens) (met kracht) (met de vuist) tegen het gezicht en/of het hoofd, althans op en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer] slaan en/of stoten en/of stompen, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2:
hij op of omstreeks 13 mei 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, toen de aldaar dienstdoende [verbalisant], brigadier van Korps Landelijke Politiediensten, verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 300 Wetboek van Strafrecht, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had aangehouden en vastgegrepen, althans vast had teneinde hem ten spoedigste te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner bediening, door opzettelijk gewelddadig te rukken en/of te trekken in een richting tegengesteld aan die waarin die opsporingsambtenaar hem, verdachte, trachtte te bewegen en/of te slaan en/of te stompen tegen en/of in de richting van die opsporingsambtenaar, tengevolge waarvan deze opsporingsambtenaar enig lichamelijk letsel (te weten een opgezwollen en/of rood (rechter) oor) bekwam.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 13 mei 2013 te Amsterdam, opzettelijk [slachtoffer] heeft mishandelend, bestaande die mishandeling uit het vastpakken van die [slachtoffer] en vervolgens tegen het hoofd van die [slachtoffer] slaan, waardoor voornoemde [slachtoffer] pijn heeft ondervonden.
2:
hij op 13 mei 2013 te Amsterdam, toen de aldaar dienstdoende [verbalisant], brigadier van Korps Landelijke Politiediensten, verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 300 Wetboek van Strafrecht, op heterdaad ontdekt, had aangehouden en vastgegrepen, teneinde hem ten spoedigste te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner bediening, door opzettelijk gewelddadig te rukken en te trekken in een richting tegengesteld aan die waarin die opsporingsambtenaar hem, verdachte, trachtte te bewegen en te slaan tegen die opsporingsambtenaar, ten gevolge waarvan deze opsporingsambtenaar enig lichamelijk letsel te weten een opgezwollen en rood rechter oor bekwam.
Hetgeen onder 1, 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.
het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
wederspannigheid, terwijl de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben.

Strafbaarheid van de verdachte

De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat er geen sprake was van noodweer danwel noodweer-exces.
De raadsvrouw van de verdachte heeft in hoger beroep opnieuw bepleit dat de verdachte ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat de verdachte heeft gehandeld in een toestand van noodweer(exces).
Voor zover de raadsvrouw heeft bedoeld te betogen dat de verdachte in zijn eerbaarheid werd aangerand door het spugen van aangeefster, dat dit een beroep op noodweer dan wel noodweerexces rechtvaardigt, overweegt het hof als volgt.
Naar het oordeel van het hof volgt uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en hoger beroep het volgende. Verdachte is met zijn klas in de Burger King. Verdachte ging daarbij naast, naar later blijkt, de moeder van mevrouw [slachtoffer] zitten. Vervolgens wordt verdachte door mevrouw [slachtoffer] aangesproken op hinderlijk gedrag van hem en zijn klasgenoten jegens haar moeder. Hierbij spuugt zij verdachte in zijn gezicht. Verdachte wordt boos en wil naar [slachtoffer] gaan, maar wordt hierbij tegengehouden door zijn docent en klasgenoten. Vervolgens komt [slachtoffer] voor de tweede keer op verdachte af en spuugt opnieuw naar hem. Verdachte wordt weer boos en wil naar [slachtoffer] gaan, maar wordt hierbij opnieuw tegengehouden door zijn docent en klasgenoten. Nadat [slachtoffer] voor de derde keer naar verdachte spuugt, laat verdachte zich niet tegenhouden en gaat hij achter [slachtoffer] aan. Buiten slaat hij haar.
Naar het oordeel van het hof leveren de hiervoor omschreven handelingen van [slachtoffer] geen ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding op van zijn lijf of eerbaarheid, waartegen verdediging door de verdachte noodzakelijk was. Spugen is beledigend, maar een belediging is geen aanranding van de eerbaarheid, hoe denigrerend dit ook kan worden, en blijkbaar is, ervaren. In dit geval levert het spugen ook geen aantasting van het lijf op, zodat er naar het oordeel van het hof geen sprake is geweest van een te verdedigen rechtsgoed. Het spugen valt derhalve niet onder de criteria van noodweer, zodat zich geen noodweersituatie heeft voorgedaan. Het beroep faalt.
Aangezien van een noodweersituatie naar het oordeel van het hof geen sprake was, behoeft het verweer betreffende de overschrijding van de grenzen van noodzakelijke zelfverdediging geen bespreking.
Nu er ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluiten is deze strafbaar.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De kinderrechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen jeugddetentie, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, onder oplegging van een bijzondere voorwaarde en de maatregel hulp en steun, en toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van 75 euro, onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie, waarvan 30 uur subsidiair 15 dagen jeugddetentie voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, onder oplegging van een bijzondere voorwaarde en de maatregel hulp en steun, en toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van 200 euro, onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft aangeefster geslagen. Een dergelijk feit veroorzaakt gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de samenleving. Gelet op de omstandigheden waaronder dit feit is begaan, namelijk het gegeven dat aangeefster begon te spugen en dit tenminste drie keer heeft herhaald, acht het hof het raadzaam te bepalen dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
De verdachte heeft zich vervolgens met geweld verzet bij zijn eigen aanhouding. Dit is een ergerlijk feit, waarmee de verdachte geen respect heeft getoond voor het ambtelijk gezag en ook pijn bij de verbalisant heeft veroorzaakt.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 6 februari 2014 is de verdachte eerder ter zake van heling onherroepelijk veroordeeld.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de inhoud van een de verdachte betreffende rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 12 juli 2013, alsmede van hetgeen er namens Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam en de Raad ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht. Uit hetgeen hierbij ter terechtzitting naar voren is gebracht volgt dat hulp nog wenselijk is, welke hulp geboden kan worden door BJAA.
Het hof acht, alles afwegende, een werkstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [verbalisant]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 200,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 75,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77m, 77n, 77y, 77z, 77gg, 181 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde
geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Veroordeelt de verdachte ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot een
werkstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat deze werkstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de periode van de proeftijd stelt onder toezicht van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam te Amsterdam en zich zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, door of namens deze instelling te geven.
Geeft deze instelling opdracht de verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarde hulp en steun te verlenen.
Vordering van de benadeelde partij [verbalisant]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [verbalisant] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 75,00 (vijfenzeventig euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [verbalisant], een bedrag te betalen van
€ 75,00 (vijfenzeventig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
1 (één) dag jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D. Radder, mr. M.R. Cox en mr. M.E.A. Wildenburg, in tegenwoordigheid van mr. M. Boelens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 maart 2014.
Mr. D. Radder en mr. M.E.A. Wildenburg zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[...]