ECLI:NL:GHAMS:2014:6056

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 september 2014
Publicatiedatum
2 maart 2015
Zaaknummer
200.141.449/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke ontzegging van omgang en wijziging van gezag in een complexe echtscheidingszaak met kinderen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om een hoger beroep van de vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 5 november 2013. De rechtbank had het gezamenlijk gezag van de partijen beëindigd en de man met de uitoefening van het gezag over de kinderen belast. Tevens was er een omgangsregeling vastgesteld die de gezinsvoogden in overleg met de hulpverlening moesten bekijken. De vrouw, appellante in principaal hoger beroep, verzocht om een deskundigenonderzoek en om de geluidsopnames van eerdere overleggen te beluisteren. De man, geïntimeerde in principaal hoger beroep, verzocht om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken en om de contactregeling tussen de vrouw en de kinderen tijdelijk te schorsen.

De zaak is complex, met een lange voorgeschiedenis van juridische procedures en conflicten tussen de ouders. De kinderen, die bij de man verblijven, hebben aangegeven geen contact met de vrouw te willen. Het hof heeft vastgesteld dat er geen constructieve communicatie tussen de ouders mogelijk is en dat de kinderen klem zitten in de strijd tussen hun ouders. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het gezag aan de man is toegewezen en de omgang met de vrouw tijdelijk is ontzegd voor [kind A], totdat zij zelf aangeeft dat zij de omgang wil herstellen. Voor [kind B] en [kind C] is geen ontzegging van de omgang opgelegd, maar de gezinsvoogd moet de mogelijkheden voor contactherstel in de gaten houden. Het hof heeft ook de verzoeken van de vrouw om een deskundigenonderzoek en het beluisteren van geluidsopnames afgewezen, omdat deze niet relevant zijn voor de huidige situatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 30 september 2014
Zaaknummer: 200.141.449/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: C/13/500833 / FA RK 11-8166 (MN IZ)
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. F.J.B.A. Duijnstee te Amsterdam,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. M.M. Schoots te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2.
De vrouw is op 5 februari 2014 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 5 november 2013 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank), met kenmerk C/13/500833 / FA RK 11-8166 (MN IZ), alsmede van een gedeelte van de tussenbeschikkingen van 7 december 2011 (verbeterd op 16 december 2011), 5 oktober 2012 en 9 januari 2013.
1.3.
De man heeft op 21 maart 2014 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij incidenteel hoger beroep tegen (een gedeelte van) de beschikking van de rechtbank van 5 november 2013 ingesteld.
1.4.
De vrouw heeft op 2 mei 2014 een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep van de man ingediend.
1.5.
De vrouw heeft op 1, 9, 15 en 16 mei 2014 en op 20 en 27 juni 2014 nadere stukken ingediend.
1.6.
De man heeft op 9 en 16 mei 2014 nadere stukken ingediend.
1.7.
Ter terechtzitting van 19 mei 2014 is de behandeling van de zaak aangehouden, omdat de Raad voor de Kinderbescherming niet ter zitting was verschenen.
Van die behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.8.
De behandeling van de zaak is voortgezet ter terechtzitting van 30 juni 2014, alwaar zijn verschenen:
  • mr. F.J.B.A. Duijnstee namens de vrouw;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat mr. M.M. Schoots;
  • mevrouw [y], echtgenote van de man, als informant;
  • de gezinsvoogd namens Stichting Bureau Jeugdzorg Noord‑Holland, locatie Hilversum (hierna: BJZNH);
  • mevrouw […], vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Amsterdam, locatie Amsterdam (hierna: de Raad).
1.9.
Voorafgaand aan de zitting van 19 mei 2014 is de hierna nader te noemen minderjarige [kind A] afzonderlijk door de voorzitter in het bijzijn van de griffier gehoord.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn [in] 1996 gehuwd. Hun huwelijk is op 31 juli 2009 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank van 22 april 2009 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk zijn geboren […] (hierna: [kind A]) [in] 1999, […] (hierna: [kind B]) [in] 2003 en […] (hierna: [kind C]) [in] 2003 (hierna ook gezamenlijk: de kinderen). De kinderen verblijven bij de vader.
2.2.
Bij vonnis van de voorzieningenrechter van 11 oktober 2011 is, voor zover thans van belang, de in het ouderschapsplan tussen partijen overeengekomen zorgregeling geschorst, totdat daar in de bodemprocedure anders over wordt beslist of partijen anders zijn overeengekomen, en een voorlopige zorgregeling bepaald. Voorts is de hoofdverblijfplaats van de kinderen in afwachting van de uitkomst van de bodemprocedure bij de man bepaald.
2.3.
Bij bovengenoemde beschikking van de rechtbank van 7 december 2011 is, voor zover thans van belang, de Raad verzocht advies uit te brengen met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de verdeling van de zorgtaken tussen partijen en is een zorgregeling bepaald voor de kerstvakantie.
2.4.
Ter zitting in kort geding van 26 januari 2012 zijn partijen, voor zover thans van belang, overeengekomen dat de omgang tussen de vrouw en de kinderen zo snel mogelijk zal worden hervat, dat deze wekelijks in het Omgangshuis zal plaatsvinden, bij voorkeur op dinsdag en donderdag van 16.00 uur tot 17.00 uur, en dat tijdens de vakanties waarin de kinderen volgens het ouderschapsplan bij de man zijn geen omgang plaatsvindt.
2.5.
De Raad heeft op 22 mei 2012 een rapport uitgebracht en de rechtbank geadviseerd om de beslissingen ten aanzien van de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling voor de duur van een half jaar aan te houden, in afwachting van de resultaten van de ingezette hulpverlening. Daarbij heeft de Raad aangegeven dat de ontwikkeling van de kinderen bedreigd wordt, maar dat hij genoemde resultaten wil afwachten alvorens een beslissing te nemen over de noodzakelijkheid van een kinderbeschermingsmaatregel.
2.6.
Bij vonnis van de voorzieningenrechter van 8 juni 2012, is, voor zover thans van belang, de man veroordeeld tot nakoming van voormelde tussen partijen overeengekomen omgangsregeling op straffe van een dwangsom. Voorts is – kort gezegd – bepaald dat de vrouw buiten de omgang in het Omgangshuis geen contact met [kind A] mag opnemen, maar dat het met inachtneming van een aantal voorwaarden haar wel is toegestaan te reageren op berichten van [kind A] (via sms of sociale media).
2.7.
Bij bovengenoemde beschikking van de rechtbank van 5 oktober 2012 is, op basis van verkregen informatie van het Omgangshuis en advies van de Raad, voor zover thans van belang:
  • in het kader van een voorlopige zorgregeling, totdat er in deze procedure een andere beslissing wordt genomen, bepaald dat de vrouw eens in de drie weken contact zal hebben met [kind A] bij het Omgangshuis, op de data en wijze en voor de duur die het Omgangshuis zal bepalen en onder de voorwaarden die het Omgangshuis daaraan stelt;
  • bepaald dat de zorgregeling tussen de vrouw en [kind B] en [kind C], totdat er in deze procedure een andere beslissing is genomen, wordt geschorst.
2.8.
De Raad heeft in het kader van een ambtshalve verricht beschermingsonderzoek op 22 oktober 2012 een rapport uitgebracht.
2.9.
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank van 14 november 2012 (verbeterd bij beschikking van 28 november 2012) zijn de kinderen onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar. De ondertoezichtstelling van [kind B] en [kind C] is verlengd bij beschikking van 6 november 2013 voor de duur van een jaar
.De ondertoezichtstelling van [kind A] is geëindigd op 13 november 2013.
Bij bovengenoemde beschikking van de rechtbank van 9 januari 2013 is, voor zover thans van belang:
  • bepaald dat de kinderen hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de man;
  • in het kader van een voorlopige zorgregeling, totdat er in deze procedure een andere beslissing wordt genomen, bepaald dat de vrouw eens in de drie weken contact zal hebben met [kind A] bij het Omgangshuis, op de data en wijze en voor de duur door het Omgangshuis te bepalen en onder de voorwaarden die het Omgangshuis daaraan stelt;
  • bepaald dat de zorgregeling tussen de vrouw en [kind B] en [kind C] wordt geschorst voor de duur van zes maanden;
  • bepaald dat de man gehouden is de vrouw eenmaal per maand schriftelijk op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van de kinderen;
  • de Raad verzocht advies uit te brengen over de vraag in hoeverre een wijziging in het gezag tegemoet komt aan de belangen van de kinderen.
Voorts zijn de beslissingen omtrent de zorgregeling en de wijziging van het gezag aangehouden.
2.10.
De Raad heeft op 30 mei 2013 een rapport uitgebracht en geadviseerd het verzoek van de man, om het gezamenlijk gezag te beëindigen en hem alleen met het gezag over de kinderen te belasten, toe te wijzen.
2.11.
De voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam heeft bij vonnis van 23 januari 2014 een aantal door de vrouw gevraagde voorzieningen in verband met de (vervolg)behandeling van [kind B] en [kind C] afgewezen.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking van 5 november 2013 is het gezamenlijk gezag van partijen beëindigd en is de man voortaan met de uitoefening van het gezag over de kinderen belast. Voorts is in het kader van een omgangsregeling bepaald dat de gezinsvoogden in overleg met de nog in te schakelen hulpverlening dienen te bekijken wanneer en in hoeverre het contact tussen de vrouw en de kinderen (weer) opgebouwd kan worden.
Deze beschikking is gegeven op het verzoek van de man hem alleen met het gezag over de kinderen te belasten en de contactregeling tussen de vrouw en [kind B] en [kind C] te schorsen voor de duur van een jaar, alsmede op het verzoek van de vrouw haar alleen met het gezag over de kinderen te belasten, voor zover de rechtbank tot het oordeel zou komen dat er geen basis is voor de instandhouding van het gezamenlijk gezag. Voorts is afgewezen het verzoek van de vrouw, voor zover thans van belang, een deskundigenonderzoek in de vorm van een forensisch psychiatrisch onderzoek door het NIFP te gelasten, tijdens de zitting geluidsopnamen te beluisteren en te bepalen dat het Omgangshuis niet langer betrokken zal zijn bij de begeleiding van de omgang.
3.2.
Ter zitting in hoger beroep van 30 juni 2014 heeft de advocaat van de vrouw desgevraagd verklaard dat haar hoger beroep zich richt tegen de beschikking van 5 november 2013 en dat, voor zover de vrouw tevens hoger beroep heeft aangetekend tegen de beschikkingen van 7 december 2011 (verbeterd op 16 december 2011), 5 oktober 2012 en 9 januari 2013, zij daarmee slechts beoogd heeft de daarin opgenomen overwegingen (en niet de daarin genomen beslissingen) aan te tasten voor zover deze (mede) hebben geleid tot de beschikking van 5 november 2013. Gelet hierop zal het hof zal alleen laatstgenoemde beschikking aanmerken als in hoger beroep bestreden.
De vrouw verzoekt, naar het hof begrijpt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, de verzoeken van de man in eerste aanleg af te wijzen en:
I. een deskundigenonderzoek in de vorm van een forensisch psychiatrisch onderzoek door het NIFP te gelasten;
II. te bepalen dat geluidsopnamen die zijn gemaakt van de overleggen die hebben plaatsgevonden op 13 maart 2013 en 20 juni 2013 ter zitting worden beluisterd;
III. te bepalen dat het Omgangshuis niet langer betrokken zal zijn, indien een begeleide omgang met [kind A] tot stand zal komen, maar dat begeleiding van omgang in dat geval zal plaatsvinden door deskundigen van de stichting Youké volgens het programma “Ouderschap Blijft”, met bepaling dat partijen ieder de helft van de kosten voor deze begeleiding voor hun rekening zullen nemen;
IV. de man te veroordelen om al datgene te doen of na te laten dat nodig is om
uitvoering te geven aan de door dit hof vast te stellen zorg- of omgangsregeling, zulks op straffe van een dwangsom van € 10.000,- voor iedere keer dat de man in strijd met deze veroordeling handelt of doet handelen, te vermeerderen met € 5.000,- voor iedere dag die dit handelen of nalaten zal voortduren;
V. voor zover – naar het hof begrijpt – tot het oordeel zal worden gekomen dat er geen basis is voor instandhouding van het gezamenlijk gezag, te bepalen dat het gezamenlijk gezag zal worden gewijzigd in eenhoofdig gezag dat door de vrouw zal worden uitgeoefend;
VI. voor zover tot het oordeel zal worden gekomen dat de man met het eenhoofdig gezag belast dient te blijven, de man te veroordelen om ter voldoening aan zijn informatie- en consultatieplicht:
a. de vrouw steeds ten minste een week voordat belangrijke beslissingen aangaande de kinderen genomen dienen te worden, daaronder meer in het bijzonder beslissingen die zien op, of verband houden met, de hulpverlening aan de kinderen, daaromtrent te consulteren;
b. de vrouw steeds uiterlijk op de eerste van iedere maand schriftelijk over de kinderen te informeren;
c. eenmaal per drie maanden een foto van ieder van de kinderen, niet eerder dan één maand voor de verzending genomen, aan de vrouw te doen toekomen;
zulks op straffe van een dwangsom van € 10.000,- voor iedere keer die de man in gebreke blijft om aan zijn verplichting onder a te voldoen, en een dwangsom van € 5.000,- voor iedere dag die de man in gebreke blijft om aan zijn verplichtingen onder b of c te voldoen;
VII. – naar het hof begrijpt – de man in de kosten van het hoger beroep te veroordelen.
3.3.
De man verzoekt in principaal hoger beroep – naar het hof begrijpt – de vrouw niet‑ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, althans het door haar verzochte af te wijzen, althans een zodanige beschikking te wijzen als het hof juist zal achten.
In incidenteel hoger beroep verzoekt hij, met vernietiging van de bestreden beschikking van 5 november 2013 in zoverre, zijn verzoek de contactregeling tussen de vrouw en de kinderen tijdelijk te schorsen alsnog toe te wijzen. Naar het hof begrijpt verzoekt de man om de vrouw in de kosten van het hoger beroep te veroordelen.
3.4.
De vrouw verzoekt de man niet‑ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in incidenteel hoger beroep om de contactregeling tussen de vrouw en de kinderen tijdelijk te schorsen, dan wel dat verzoek af te wijzen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

In principaal en incidenteel hoger beroep
4.1.
Grief 2 van de vrouw richt zich tegen de beslissing van de rechtbank om de behandeling van de zaak niet door te verwijzen naar een meervoudige kamer. Deze grief behoeft geen bespreking nu het hoger beroep er mede toe dient om eventuele fouten en omissies uit de eerste aanleg te herstellen.
4.2.
De overige grieven van de vrouw richten zich tegen de beslissing van de rechtbank om het gezamenlijk gezag van partijen te beëindigen en de man met de uitoefening van het gezag te belasten, alsmede tegen de beslissing inzake de omgang tussen de vrouw en de kinderen. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
4.3.
De vrouw stelt dat, om tot een weloverwogen rechterlijk oordeel over gezag, omgang en contactherstel te kunnen geraken, een beoordeling van de rol van mevrouw N. Schansman, gz-psycholoog en werkzaam bij Bosman GGZ te Hilversum (hierna: Schansman) noodzakelijk was en is. De vrouw stelt dat onzorgvuldig en onprofessioneel optreden van Schansman haar (en haar ouders) heeft genoodzaakt tot het starten van een aantal juridische procedures en het indienen van klachten tegen onder meer Schansman, het Omgangshuis en de Raad. Door het optreden van Schansman is zij bij de Raad, het Omgangshuis en Bureau Jeugdzorg ten onrechte in een kwaad daglicht komen te staan, aldus de vrouw. Daardoor wordt zij ten onrechte beschouwd als degene die verantwoordelijk is voor de huidige situatie waarin er geen overleg meer tussen partijen mogelijk is en de kinderen geen contact met haar wensen. De rol van de man in de ontstane situatie is echter onderbelicht gebleven en de kinderen leven mogelijk met een te negatief en gekleurd beeld van hun moeder, aldus de vrouw. Voorts stelt de vrouw, onder verwijzing naar een brief van drs. A.F.M.M. Verdonck van 8 mei 2014, dat de kwaliteit van de in deze zaak uitgevoerde raadsonderzoeken te wensen overlaat. Omdat de Raad in haar ogen tekort is geschoten en niet op de bevindingen van Schansman afgegaan mocht worden, bepleit de vrouw om via het NIFP nader onderzoek te laten verrichten bij de man, bij de kinderen en bij haar om zo de oorzaken te achterhalen van het ontbreken van een stabiel contact tussen de kinderen en de vrouw en om de mogelijkheden voor contactherstel te onderzoeken. De vrouw verzoekt om vaststelling van een contactregeling gedurende het nadere onderzoek en, indien er begeleide omgang tot stand moet komen, de begeleiding niet door het Omgangshuis maar door de Stichting Youké te laten plaatsvinden, omdat ook het Omgangshuis volgens de vrouw in deze zaak niet correct heeft gehandeld. Verder stelt de vrouw dat het noodzakelijk is om de geluidsopnames van op 13 maart 2013 en 20 juni 2013 gehouden overleggen te beluisteren, omdat daaruit volgens haar duidelijk blijkt dat Schansman zich onheus heeft gedragen en de man zich onredelijk opstelt jegens de vrouw. Het beëindigen van het gezamenlijk gezag op basis van de thans beschikbare informatie is niet terecht en bevestigt volgens de vrouw alleen maar het eenzijdige en onjuiste beeld dat zij niet deugt en hiermee wordt het belang van de kinderen op de lange termijn niet gediend. Er dient nader onderzoek te komen om een volledig beeld te creëren en om te kunnen beoordelen of het belang van de kinderen zich daadwerkelijk tegen contact met de vrouw verzet.
4.4.
De man voert aan dat het belang van de kinderen voorop dient te staan. De kinderen zijn door de vrouw zowel gedurende het huwelijk als daarna verwaarloosd en/of mishandeld. De man heeft desondanks geprobeerd om de vrouw een rol te laten behouden in het leven van de kinderen, maar na de totstandkoming van het ouderschapsplan zijn er nog vijfmaal meldingen bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (hierna: AMK) gedaan. De kinderen geven inmiddels alle drie aan dat zij geen contact met de vrouw wensen en bovendien rust en duidelijkheid verlangen. De opstelling van de kinderen dient volgens de man te worden gerespecteerd en er dient geen dwang en drang tot contactherstel met hun moeder te worden uitgeoefend. Dit wordt bevestigd door de onlangs voor de kinderen ingeschakelde hulpverlener, mevrouw F.I. Troost, orthopedagoog van centrum voor kinder- en jeugdtherapie ‘de Geheime Tuin’. De man stelt daarom in zijn grief in incidenteel appel dat de rechtbank de contactregeling tussen de vrouw en de kinderen ten onrechte niet heeft geschorst. De man betwist voorts dat handhaving van het gezamenlijk gezag in het belang van de kinderen is. De vrouw vertoont volgens hem onberekenbaar gedrag en heftige emoties en zij ziet noch erkent haar eigen aandeel in de ontstane situatie. Er is tussen partijen geen sprake van een constructieve communicatie die nodig is voor een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening, zij zijn niet in staat om beslissingen van enig belang voor de kinderen in gezamenlijk overleg te nemen en hierin valt niet binnen aanvaardbare termijn een verbetering te voorzien, aldus de man. Voorts wijst de man er op dat op hem de dagelijkse opvoeding van de kinderen rust en dat hij daarin de beslissingen neemt, nu de vrouw al lange tijd geen opvoedersrol meer vervult. De man meent dan ook dat voldaan is aan de criteria voor toewijzing van het eenhoofdig gezag aan hem. Het belang van de kinderen is volgens de man niet gediend met het uitvoeren van een nieuw deskundigenonderzoek. De man betwist dat de bevindingen van Schansman doorslaggevend zijn geweest voor de beslissing van de rechtbank en hij wijst er op dat de Raad voor zijn onderzoek naast Schansman nog een aantal andere bronnen heeft geraadpleegd. Het advies van de Raad is dan ook op voldoende inzichtelijke en overtuigende wijze tot stand gekomen. De man ziet geen reden voor en belang bij het beluisteren van de door de vrouw tijdens de overleggen zonder toestemming van- en mededeling aan betrokkenen gemaakte geluidsopnames en meent dat deze geen onderdeel van het procesdossier mogen uitmaken. Ten slotte voert de man ten aanzien van de verzoeken van de vrouw om informatie en consultatie aan dat zij hierbij geen belang heeft, omdat de man zich houdt aan de beschikking van de rechtbank van 9 januari 2013 en de vrouw maandelijks schriftelijk op de hoogte stelt omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van de kinderen. Voor zover de vrouw wel een belang heeft bij haar verzoek betwist de man dat hij haar een week voordat belangrijke beslissingen over de kinderen genomen moeten worden zou dienen te consulteren. Dit acht de man niet in het belang van de kinderen omdat zij bij een dergelijke invulling van de informatie- en consultatieverplichting ook klem en verloren tussen de ouders dreigen te geraken. De man is bereid om de vrouw iedere drie maanden een foto van de kinderen toe te sturen, mits zij deze foto’s niet op het internet plaatst zoals zij dat wel tegen de zin van [kind A] heeft gedaan met foto’s van [kind A].
4.5.
Ter zitting in hoger beroep van 30 juni 2014 heeft de Raad geadviseerd om de bestreden beschikking ten aanzien van het eenhoofdig gezag te bekrachtigen. De Raad handhaaft in deze procedure zijn advies zoals gegeven in de rapportage van 30 mei 2013. De punten van kritiek van drs. A. Verdonck op het raadsonderzoek zullen worden behandeld in het kader van een door de moeder op 19 mei 2014 ingediende klacht bij de Raad. Het belang van de kinderen staat volgens de Raad voorop en zij zijn nu het meest gebaat bij rust en duidelijkheid. Ook van belang is dat de kinderen de noodzakelijke hulpverlening krijgen en dat zij op een veilige en verantwoorde manier kunnen toewerken naar contactherstel en –behoud met hun moeder. Bureau Jeugdzorg moet op de hulpverlening toezien en er tevens op toezien dat, als er mogelijkheden zijn bij de kinderen voor contactherstel met hun moeder, dit ook gebeurt.
4.6.
De gezinsvoogd heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat één van de doelen van de ondertoezichtstelling van [kind B] en [kind C] het contactherstel tussen de kinderen en de vrouw is. [kind B] en [kind C] zijn echter vasthoudend in hun afwijzing van de vrouw. Bij aanvang van de ondertoezichtstelling wilden zij geen contact met haar en hun standpunt is sindsdien niet veranderd, ook niet na therapie. De gezinsvoogd verwacht daarin geen verandering door verdere therapie of begeleiding door het Omgangshuis, maar hoopt dat als de jongens ouder worden zij zelf contact zullen zoeken. De houding van [kind A] tegenover de vrouw is anders dan die van haar broers; zij is emotioneel betrokken bij haar moeder, heeft zo nu en dan nog contact met haar via de sociale media, maar geeft op dit moment duidelijk aan dat zij niet méér contact met haar aankan, aldus de gezinsvoogd. Bureau Jeugdzorg heeft nog niet besloten of om verlenging van de ondertoezichtstelling verzocht zal worden.
4.7.
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken.
De vrouw is in 2006 in verband met psychische problemen in behandeling gekomen bij Symfora. Symfora heeft in september 2008 een melding bij het AMK gedaan. Het AMK heeft op grond van de ontvangen informatie en eigen onderzoek geconcludeerd dat de kinderen zijn belast met volwassenen problematiek door echtscheidingsstrijd en “psychisch welbevinden/functioneren” van de vrouw. Het AMK heeft ouderschapsbemiddeling geadviseerd om spanningen voor de kinderen zoveel mogelijk te beperken. De ouders hebben toen drs. Annelies Hendriks ingeschakeld als bemiddelaar en met haar hulp is eind 2009 een ouderschapsplan opgesteld. Hierin zijn partijen overeengekomen dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats afwisselend bij de man en de vrouw hebben. In september 2011 heeft de huisarts een AMK-melding gedaan nadat hij met zowel [kind C] als [kind B] een gesprek heeft gevoerd over de situatie bij de vrouw thuis. De voorzieningenrechter heeft vervolgens in het vonnis van 11 oktober 2011, totdat in de bodemprocedure nader zal zijn beslist, het co-ouderschap geschorst, bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de man zal zijn en een zorgregeling vastgesteld tijdens welke de kinderen begeleid en alleen overdag bij de vrouw zullen verblijven. In november 2011 heeft een vriend/kennis van de familie een zorgmelding gedaan bij het AMK over de situatie van de kinderen bij de vrouw. In november 2011 zijn de kinderen in behandeling gegaan bij Schansman omdat er zorgen waren over hun sociaal-emotionele welbevinden. In december 2011 is Schansman tot de conclusie gekomen dat de begeleide zorgregeling schadelijk voor de kinderen is. Op haar advies, dat is gegeven zonder voorafgaand overleg met de vrouw en/of de grootouders die de omgang mede begeleidden, is deze regeling stopgezet. Over het optreden van Schansman is een tuchtklacht ingediend door de ouders van de vrouw en Schansman is op 14 maart 2013 berispt door het Regionaal Tuchtcollege, welke berisping is bevestigd door het Centraal Tuchtcollege op 13 maart 2014. In januari 2012 zijn partijen overeen gekomen om het contact tussen de vrouw en de kinderen te herstellen en te laten begeleiden bij het Omgangshuis. De kinderen bleven in behandeling bij Schansman. Op 6 juni 2012 is de politie door de man ingeschakeld, omdat [kind A] tegen de afspraken in naar de vrouw was gegaan. Uit het verslag van het Omgangshuis van 27 september 2012 blijkt dat [kind A] blij is om de vrouw te zien, maar dat er behoorlijke weerstand is van [kind C] en [kind B] tegen het contact met de vrouw. Het Omgangshuis ziet in het gedrag van de jongens jegens elkaar en jegens de vrouw echter geen aanwijzingen dat hun weerstand veroorzaakt wordt door een patroon van ouderverstoting door de verzorgende ouder (de man). Het Omgangshuis heeft geadviseerd om de weerstand van de jongens aan te pakken in therapie (naar het hof begrijpt: door Schansman) en hun contacten met de vrouw minimaal een half jaar op te schorten. Ten aanzien van [kind A] is geadviseerd de begeleide omgang enigszins uit te breiden. Het is niet gelukt om tussen partijen onderling en tussen het Omgangshuis en de vrouw overeenstemming te bereiken over dit advies. Vervolgens zijn de kinderen bij beschikking van 14 november 2012 onder toezicht gesteld en heeft de rechtbank in de beschikking van 9 januari 2013 beslist overeenkomstig het advies van het Omgangshuis. Op 13 maart 2013 heeft er een multidisciplinair overleg plaatsgevonden. Schansman heeft zich aan het eind van dit gesprek emotioneel over/jegens de vrouw geuit. Dit heeft geleid tot een nieuwe tuchtklacht (ditmaal van de toenmalige advocaat van de vrouw) jegens Schansman. Schansman heeft zich daarop teruggetrokken als behandelaar van de kinderen. Omdat het Omgangshuis behandeling als voorwaarde stelde voor contactherstel tussen de jongens en de vrouw en [kind A] behoefte had aan therapie om haar contacten met de vrouw onbelast vorm te kunnen geven, is een patstelling ontstaan en is de opbouw van het contact tussen de vrouw en de kinderen wederom verbroken. In augustus 2013 heeft [kind A] een e-mail bericht verzonden aan alle betrokken volwassenen waarin zij aangeeft voorlopig, totdat zij dat zelf weer wil, geen contact met de vrouw te wensen.
Ten aanzien van het gezag
4.8.
Naar het oordeel van het hof blijkt uit het voorgaande dat partijen er, sedert het moment dat zij uit elkaar zijn gegaan, niet in zijn geslaagd om in goed onderling overleg invulling te geven aan hun gezamenlijk ouderschap. Partijen zijn al jarenlang met elkaar in gerechtelijke procedures verwikkeld en de inzet van diverse hulpverlenende instanties heeft hen niet nader tot elkaar gebracht. In 2008 werd al melding gemaakt van een echtscheidingsstrijd, voor het opstellen van een ouderschapsplan was een bemiddelaar nodig, na verloop van tijd werd aan dit plan geen invulling meer gegeven na escalaties tussen de vrouw en de kinderen, de daarop gestarte begeleide omgang bij de vrouw thuis is tot een einde gekomen en dat geldt eveneens voor de begeleide omgang bij het Omgangshuis. Daarbij blijkt zowel uit de stukken in het dossier als uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep dat partijen een volledig verschillende visie hebben over het ontstaan van de huidige situatie. De man stelt dat de vrouw, mede door haar psychische gesteldheid, niet in staat is - en ook nimmer is geweest - om voor de kinderen te zorgen en in hun belang te handelen. De vrouw erkent dat zij (in ieder geval thans) psychisch beperkt belastbaar is, maar zij wijt dit aan het handelen van de man en diens mishandelingen jegens haar tijdens hun huwelijk en tevens aan de daarna ontstane geschillen rond de omgang met de kinderen. Wat hier ook van zij, het hof stelt vast dat partijen in de loop der jaren steeds verder van elkaar verwijderd zijn geraakt en inmiddels op geen enkele wijze meer met elkaar (kunnen) communiceren. Gebleken is dat zij al lange tijd niet in staat zijn samen te overleggen over de kinderen en samen beslissingen over hen te nemen. Daarbij valt, mede door de lange en heftige strijd tussen partijen, de escalatie daarvan mede door de diverse klachtprocedures en de ernst van de thans ontstane conflictueuze situatie, niet te verwachten dat partijen hiertoe binnen afzienbare wel in staat zullen zijn.
Voorts is gebleken dat de kinderen inmiddels geen ([kind C] en [kind B]) of minimaal ([kind A]) contact met de vrouw willen hebben, omdat zij dan meer rust zeggen te ervaren. Naar het oordeel van het hof blijkt hieruit, zoals ook valt af te leiden uit de verklaringen van de gezinsvoogd en psychotherapeut mevrouw Troost van de Geheime Tuin, dat de kinderen reeds nu klemzitten in de strijd die hun ouders na de echtscheiding zijn blijven voeren en waarin de kinderen zich genoodzaakt hebben gezien voor zichzelf te kiezen. De stelling van de vrouw dat aan het advies van mevrouw Troost geen waarde kan worden gehecht wordt door het hof als onvoldoende onderbouwd verworpen. Bovendien is het hof van oordeel dat het handelen van Schansman, noch de wijze van onderzoek van de Raad iets kunnen afdoen aan de verstoorde verhouding tussen partijen zoals deze hiervoor zijn geschetst. Het hof ziet derhalve geen aanleiding om een beoordeling van de juistheid van de stellingen van de vrouw met betrekking tot laakbaar handelen van Schansman en/of tekortkomingen in de rapportage van de Raad te maken en deze in zijn oordeel betrekken. Wat er ook zij van de stellingen van de vrouw, zelfs als deze juist zouden zijn brengt dat geen verandering in de huidige situatie tussen partijen, waarin zij niet in staat zijn tot enige communicatie of tot constructief overleg over de kinderen en waarin zij ook thans nog diepgaand van mening blijken te verschillen over belangrijke zaken die de kinderen betreffen, zoals de voor hen gewenste behandeling en begeleiding. Dit blijkt ook uit de hierboven bij 2.11. genoemde door de vrouw in januari 2014 ingestelde procedure in kort geding, die onder meer betrekking had op een verschil van inzicht tussen haar en de man over de juiste (vervolg)behandeling voor [kind C] en [kind B].
Het voorgaande brengt het hof tot het oordeel dat ingevolge het bepaalde in artikel 1:251a, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) het gezag aan de man, als degene die belast is met de dagelijkse verzorging en opvoeding van de kinderen, dient toe te komen nu er een onaanvaardbaar risico is dat de kinderen bij handhaving van het gezamenlijke gezag (nog
verder) klem of verloren raken tussen partijen en niet te verwachten valt dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen.
Het hof zal dan ook de bestreden beschikking ten aanzien van het gezag bekrachtigen.
Ten aanzien van de omgang
4.9.
Nu geen sprake meer is van gezamenlijke gezagsuitoefening, is niet het bepaalde van artikel 1:253a lid2 onder a BW, doch het bepaalde van artikel 1:377a BW van toepassing. Het hof verstaat de door de man verzochte schorsing van de omgang, dan ook als een verzoek tot (tijdelijke) ontzegging van de omgang.
Ten aanzien van [kind A] staat vast dat zij zich altijd zeer loyaal naar de vrouw heeft opgesteld en na de scheiding graag contact met haar wilde blijven behouden. Uit de gedingstukken en het gesprek van [kind A] met de voorzitter is voorts gebleken dat [kind A] echter ook veel zorgen over haar moeder had en heeft. In de loop der tijd is [kind A] zich in deze situatie zwaar overbelast gaan voelen. Hiervoor krijgt zij thans behandeling bij de Geheime Tuin. Op dit moment kiest zij er voor om geen contact met de vrouw te hebben, omdat zij dan meer rust en minder spanning ervaart. [kind A] hoopt dat zij op termijn zo sterk zal zijn dat zij een onbelast contact met de vrouw kan onderhouden, maar zij wenst zelf het moment daarvoor te bepalen. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 1:377a lid 3, onder c BW ziet het hof aanleiding om, gelet op de leeftijd van [kind A] en de ernstige bezwaren die zij thans tegen de omgang heeft laten blijken, de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarmee het verzoek van de man om tijdelijke schorsing van de omgang tussen de vrouw en [kind A] is afgewezen. Het hof is van oordeel dat het in het belang is van [kind A] dat er thans geen omgangsregeling is met de vrouw, waardoor zij zelf kan bepalen wanneer en hoe zij weer omgang met de vrouw zal hebben. Het hof zal dan ook bepalen, met wijziging in zoverre van het tussen partijen in december 2009 opgestelde ouderschapsplan/kinderconvenant, dat aan de vrouw de omgang met [kind A] tijdelijk wordt ontzegd, totdat [kind A] aangeeft dat zij de omgang wenst te herstellen, waarbij [kind A] zelf kan bepalen hoe en waar deze omgang dient plaats te vinden. Uit het gesprek dat [kind A] met de voorzitter heeft gevoerd, is immers gebleken dat [kind A] graag zelf de eventuele hervatting van het contact met haar moeder vormgeeft. Het hof is van oordeel dat [kind A] daartoe, gelet op haar leeftijd, in staat is.
Ten aanzien van [kind B] en [kind C] is gebleken dat zij al lange tijd problemen ervaren in hun contact met de vrouw. Nadat zij in september 2011 verklaringen bij de huisarts hebben afgelegd over woede-uitbarstingen van de vrouw en mishandeling van [kind C], is dit contact niet verbeterd tijdens de begeleide omgang die tot eind 2011 bij de vrouw thuis plaatsvond. Het Omgangshuis (in augustus 2012) en de gezinsvoogd (ter zitting in hoger beroep) hebben op grond van eigen waarnemingen vastgesteld dat er bij de jongens veel weerstand is tegen hun moeder en dat deze weerstand eerst moet verminderen of verdwijnen alvorens er sprake kan zijn van contactherstel. Mevrouw Troost heeft ten slotte aangegeven dat het van belang is om de huidige situatie, waarin geen contact met de vrouw is, stabiel te houden, de wens van de jongens dienaangaande serieus te nemen en voorlopig geen therapie of andere hulpverlening op te starten die gericht is op contactherstel. De hulpverleners zijn het er wel over eens dat [kind C] en [kind B] in de toekomst goed gevolgd moeten worden om te bezien of er op enig moment weer een opening komt voor contactherstel. Gelet hierop is het hof van oordeel dat het niet in het belang is van [kind B] en [kind C] indien er op dit moment sprake zou zijn van een vastomlijnde omgangsregeling. Het hof is echter niet van oordeel dat sprake is van een situatie in die zin dat er een grond is om de vrouw de omgang met [kind B] en [kind C] te ontzeggen, mede gelet op hun jonge leeftijd en het feit dat er een gezinsvoogd is die de jongens, in overleg met de hulpverlening, in hun mogelijkheden voor contactherstel met hun moeder kan begeleiden. Het hof is dan ook met de rechtbank van oordeel dat de gezinsvoogd hierin een taak heeft en dient te bezien of, wanneer en op welke wijze het contact tussen de vrouw en [kind B] en [kind C] weer kan ontstaan en kan worden opgebouwd. Het hof zal de beschikking van de rechtbank ten aanzien van de omgang tussen de vrouw en [kind B] en [kind C] dan ook bekrachtigen.
Ten aanzien van de informatie- en consultatieverplichting
4.10.
Het hof wijst het verzoek van de vrouw, om de man te gelasten de vrouw te consulteren, minimaal één week voordat belangrijke beslissingen aangaande de kinderen genomen dienen te worden, af onder verwijzing naar hetgeen is overwogen onder 4.8. Het hof is van oordeel dat, nu partijen niet met elkaar kunnen communiceren, er geen consultatieregeling als door de vrouw verzocht kan worden getroffen. Het verzoek van de vrouw om de man te gelasten maandelijks een foto van de kinderen aan de vrouw te sturen wordt, gelet op het aanbod van de man, toegewezen in die zin dat bepaald zal worden dat de man één maal per drie maanden aan de vrouw een recente foto van ieder van de kinderen zal verstrekken. De man heeft onbetwist gesteld dat de vrouw in het verleden foto’s zonder instemming van de kinderen en tegen de zin van [kind A] op sociale media heeft geplaatst. Het hof zal daarom aan deze beslissing de voorwaarde verbinden dat de vrouw geen foto’s van de kinderen op internet of een openbaar toegankelijke bron mag plaatsen. Indien de vrouw zich niet aan deze voorwaarde zal houden, komt de verplichting van de man daarmee te vervallen. Bij een beoordeling van haar verzoek om het verstrekken van maandelijkse schriftelijke informatie over de kinderen heeft de vrouw geen belang, nu de man heeft aangetoond dat hij, zoals hem is gelast bij de beschikking van de rechtbank van 9 januari 2013, reeds maandelijks schriftelijke informatie aan de vrouw verschaft. Dit verzoek van de vrouw zal daarom worden afgewezen.
Ten aanzien van de overige verzoeken van de vrouw
4.11.
Het hof ziet geen aanleiding om, zoals door de vrouw is verzocht, het NIFP te gelasten nader onderzoek te doen naar de vraagpunten zoals deze door haar bij brief van 30 augustus 2013 zijn geformuleerd. Dit onderzoek, dat zich onder meer zou moeten richten op diagnostiek van de man, de vrouw en de kinderen, zou volgens de vrouw onder andere inzicht in het ontstaan van de verwijdering tussen haar en haar kinderen moeten bieden en verklaringen daarvoor kunnen geven en zou er bovendien aan kunnen bijdragen dat zij niet langer als enige “schuldige” aan het ontstaan van deze verwijdering wordt beschouwd. Naar het oordeel van het hof kan een dergelijk onderzoek echter, wat de uitkomst daarvan ook is, niet afdoen aan de -uit hetgeen hiervoor onder 4.8. en 4.9. is overwogen- volgende conclusie, namelijk dat het voor de vrouw en de man niet mogelijk is om vruchtbaar overleg met elkaar te hebben respectievelijk dat het voor de kinderen en de vrouw thans niet mogelijk is om onbelast contact met elkaar te hebben. Deze huidige situatie is een gegeven en een onderzoek door het NIFP naar hoe deze situatie is ontstaan, is voor de door het hof thans te geven oordelen niet relevant. Een NIFP-onderzoek zou volgens de vrouw tevens antwoord kunnen geven op de vraag hoe het nu werkelijk met de kinderen gaat, welk beeld zij hebben en welke hulpverlening werkelijk geboden is. Het hof overweegt dat er al meerdere (raads)onderzoeken daaromtrent zijn gedaan en dat een dergelijk uitgebreid heronderzoek, zoals de vrouw wenst, voor de kinderen weer veel onrust met zich zal brengen, hetgeen niet in hun belang is. Het hof deelt het standpunt van de vrouw, dat zij onderbouwt met de analyse van drs. Verdonck, dat geen van de reeds verrichte onderzoeken deugdelijk genoeg waren om tot een beslissing te kunnen komen, niet. Het hof zal het verzoek van de vrouw dan ook afwijzen.
4.12.
Het hof ziet geen aanleiding om het verzoek van de vrouw, geluidsopnames te beluisteren van de op 13 maart en 20 juni 2013 gevoerde gesprekken, toe te wijzen. Daartoe overweegt het hof dat het volgens de vrouw relevante deel van de geluidsopnames is uitgewerkt, op schrift gesteld en als producties van de vrouw bij de dossierstukken is gevoegd, zodat het hof van de (voor de beoordeling van de zaak relevante) inhoud van de gesprekken kennis heeft genomen. Het beluisteren van de geluidsopnames zou volgens de vrouw, naast het kennisnemen van de transcripties, van toegevoegde waarde zijn omdat daaruit zou blijken hoe onheus zij door Schansman en de man tijdens deze gesprekken is bejegend. Het hof is van oordeel dat het beluisteren van de banden, ook al zou hierdoor het beeld dat de vrouw schetst van de gesprekken bevestigd worden en haar stellingen daaromtrent gestaafd, niet zal leiden tot een ander oordeel inzake het gezag en de omgangsregeling. Derhalve heeft de vrouw geen belang bij het beluisteren van de banden zodat het hof het verzoek van de vrouw dan ook afwijst.
4.13.
Gelet op hetgeen onder 4.9. is overwogen behoeven de verzoeken van de vrouw te bepalen dat niet het Omgangshuis, maar de Stichting Youké belast zal worden met begeleiding van de omgang en de man dwangsommen op te leggen bij niet nakoming van de vastgelegde omgangsregeling wegens gebrek aan belang geen verdere bespreking.
4.14.
Gelet op de aard van de procedure is er onvoldoende aanleiding om één der partijen te veroordelen in de proceskosten, zoals door hen is verzocht. Deze kosten zullen op de gebruikelijke wijze worden gecompenseerd.
4.15.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
In principaal en incidenteel hoger beroep
bepaalt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre,
dat aan de vrouw de omgang met [kind A] tijdelijk wordt ontzegd, totdat [kind A] aangeeft dat zij wederom omgang wenst te hebben, waarbij [kind A] kan bepalen hoe en waar de omgang zal plaatsvinden;
dat de man aan de vrouw één maal per drie maanden een recente foto van ieder van de kinderen zal verstrekken en gelast de vrouw deze foto’s niet openbaar te maken, zoals door plaatsing op internet, social media of andere (openbaar) toegankelijke bronnen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
compenseert de proceskosten in die zin, dat iedere partij zijn eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.E. Buitendijk, mr. M.F.G.H. Beckers en mr. S.F.M. Wortmann in tegenwoordigheid van mr. J.H.M. Kessels als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 september 2014.