ECLI:NL:GHAMS:2014:6159

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 december 2014
Publicatiedatum
19 september 2016
Zaaknummer
23-001557-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1983, werd beschuldigd van het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennepplanten in een pand te Hilversum. De tenlastelegging betrof de periode van 1 oktober 2012 tot en met 27 maart 2013, waarin de verdachte samen met anderen betrokken zou zijn geweest bij de teelt en het bezit van hennep. Tijdens de zitting in hoger beroep op 17 november 2014 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de raadsman gehoord. De verdediging stelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte opzettelijk de hennepplanten aanwezig had, omdat zij geen toegang had tot de ruimtes waar de planten zich bevonden en er geen bewijs was van een bewuste samenwerking met de medeverdachte.

Het hof oordeelde dat de verdachte zich bewust moest zijn geweest van de hennepplantages in de woning, gezien haar verklaringen en de omstandigheden rondom de plantages. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte in de periode van 1 oktober 2012 tot en met 1 december 2012 tezamen en in vereniging met de medeverdachte de hennepplanten opzettelijk aanwezig heeft gehad. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en legde een taakstraf op van 80 uren, met een vervangende hechtenis van 40 dagen bij niet-nakoming. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

parketnummer: 23-001557-14
datum uitspraak: 1 december 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 31 maart 2014 in de strafzaak onder parketnummer 15-810090-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 november 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks de periode van 1 oktober 2012 tot en met 27 maart 2013, te Hilversum, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres 2], te Hilversum) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 254 hennepplaten (verdeeld over een plantage van 96 planten en een plantage van 158 planten), althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt dan de rechtbank.

Bespreking ter terechtzitting gevoerde verweren

De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe – kort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
a. Niet kan worden bewezen dat de verdachte de planten opzettelijk aanwezig heeft gehad. De aangetroffen hennepplantage heeft zich niet in de machtssfeer van de verdachte bevonden. De verdachte had weliswaar toegang tot het huis, waar twee plantages waren, maar uit het dossier blijkt dat zij geen toegang heeft gehad tot de ruimten waar deze gesitueerd waren. Daarnaast is niet komen vast te staan wanneer de hennepplantages in de woning zijn geplaatst. Tot slot moet in aanmerking worden genomen dat er bijna vier maanden zijn verstreken vanaf het moment dat de verdachte voor het laatst in de woning is geweest en het moment dat de plantages zijn aangetroffen. Mocht het hof deze redenering niet volgen, dan is in ieder geval niet komen vast te staan dat de verdachte zich bewust is geweest van de aanwezigheid van de hennepplantages in de woning. Het enkele vermoeden dat er iets niet pluis was, is hiervoor onvoldoende. Daarnaast hing in de woning een goede afzuiginstallatie, waardoor het zeer goed mogelijk is dat de verdachte de geur van hennep niet heeft geroken.
Niet kan worden bewezen dat sprake is van medeplegen. Immers, niet kan worden vastgesteld dat sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte. Het enkele verblijven in de woning in samenhang bezien met een vermeend vermoeden dat sprake was van een hennepplantage op de zolder, is daarvoor onvoldoende. De raadsman heeft in dit verband gewezen op het arrest van de Hoge Raad van 14 mei 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BZ9945). Uit het dossier of hetgeen de rechtbank in eerste aanleg heeft overwogen kan niet volgen dat sprake was van een toezichthoudende functie of van betrokkenheid anderszins bij het opzetten van de kwekerij. Tot slot verwijst de raadsman ter onderbouwing van zijn standpunt naar het arrest van dit hof van 16 mei 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1808).
Het hof overweegt dienaangaande als volgt
a. Uit de verklaring van de verdachte bij de politie op 10 april 2013 blijkt dat zij in de maanden oktober en november van 2012 in de woning aan [adres 2] te Hilversum heeft verbleven. Een fraudespecialist van Liander N.V. heeft een onderzoek ingesteld en daaruit geconcludeerd dat in die woning in ieder geval in de periode van juni 2012 tot 29 maart 2013 een hennepplantage was ingericht en dat vermoedelijk sprake is geweest van vier eerdere oogsten. Op 10 april 2013 heeft de verdachte tegenover de politie verklaard dat zij het vermoeden had dat er hennepplantages in de slaapkamer en op zolder waren. Zij heeft gezien dat er bekabelingen via de trap naar de slaapkamer op de eerste verdieping liepen en dat er gaten in de muur zaten waar deze bekabeling door naar binnen ging. Deze slaapkamer bevond zich naast de slaapkamer van de verdachte. Ook heeft zij in de badkamer de pompinstallatie gezien die in verbinding stond met de hennepplantage.
Gelet op de vorengaande feiten en omstandigheden moet de verdachte zich terdege bewust zijn geweest van de hennepplantages in de woning aan [adres 2] te Hilversum en hebben deze hennepplantages zich in ieder geval gedurende de periode van 1 oktober 2012 tot en met 1 december 2012 in haar machtssfeer bevonden. Hetgeen de raadsman overigens heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.
Nu de verdachte wist dat de medeverdachte een hennepplantage exploiteerde in de woning waar zij verbleef en zij zich daar in ieder geval in de periode van 1 oktober 2012 tot en met 1 december 2012 niet van heeft gedistantieerd, heeft de verdachte deze hennepplantage gedurende die periode tezamen en in vereniging met de medeverdachte aanwezig gehad.
Dat, zoals de raadsman terecht stelt, niet valt vast te stellen dat zij een toezichthoudende functie heeft gehad of anderszins betrokken was bij het opzetten van de hennepplantage, doet aan het voorgaande niet af.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zij in de periode van 1 oktober 2012 tot en met 1 december 2012, te Hilversum, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan [adres 2], te Hilversum een hoeveelheid van in totaal ongeveer 254 hennepplanten (verdeeld over een plantage van 96 planten en een plantage van 158 planten), zijnde hennep.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 50 dagen hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman heeft het hof, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, het feit dat zij niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit en het feit dat zij enkel wordt vervolgd voor het aanwezig hebben en niet het telen van de hennep, verzocht de duur van de taakstraf te matigen tot 50 uren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in vereniging aanwezig hebben van 254 hennepplanten. Daardoor is zij betrokken geweest bij het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid van een stof die een gevaar vormt voor de volksgezondheid.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 22c, 22d en 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. P.C. Römer en mr. P.H.M. Kuster, in tegenwoordigheid van mr. D.G. Oomkes, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 december 2014. Mr. P.H.M. Kuster is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.