In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Haarlem. De verdachte, geboren in 1957, was aangeklaagd voor witwassen van een geldbedrag van €194.560 en voor de handel in cocaïne en hennep. De tenlastelegging omvatte verschillende feiten, waaronder het opzettelijk aanwezig hebben van hennep en cocaïne, en het verbergen van de herkomst van het geldbedrag. Tijdens de zitting in hoger beroep op 10 maart 2014 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. De verdediging voerde aan dat er sprake was van schending van het beginsel van 'equality of arms' en het 'pressieverbod', omdat de verdachte niet in staat was om adequaat te worden gehoord na een schietincident op 7 augustus 2007. Het hof oordeelde dat, hoewel er onzorgvuldigheden waren in de procedure, deze niet leidden tot een schending van de eerlijke procesorde. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte niet wettig en overtuigend schuldig was aan het witwassen van het geldbedrag, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij op de hoogte was van de herkomst ervan. Evenzo oordeelde het hof dat de bewijsvoering voor de handel in cocaïne onvoldoende was. Uiteindelijk werd de verdachte vrijgesproken van de meeste tenlastegelegde feiten, maar wel schuldig bevonden aan het opzettelijk aanwezig hebben van hennep en cocaïne. De straf werd vastgesteld op 20 maanden gevangenisstraf, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft de in beslag genomen voorwerpen onttrokken aan het verkeer, omdat deze bestemd waren voor het begaan van soortgelijke feiten.