In deze zaak gaat het om een verzoek tot wijziging van zowel de kinderbijdrage als de partnerbijdrage na een echtscheiding. De appellant, de man, is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin de alimentatieverplichtingen zijn vastgesteld. De man heeft verzocht om de door hem te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw op nihil te stellen, en om de kinderbijdrage te verlagen. De vrouw en het kind hebben verweer gevoerd en verzocht om de beschikking te bekrachtigen.
De rechtbank heeft geoordeeld dat bij het berekenen van de draagkracht van de man voor het voldoen van de kinderbijdrage, rekening moet worden gehouden met de door hem te betalen partnerbijdrage, die niet kan worden gewijzigd op basis van een niet-wijzigingsbeding. Het hof heeft dit oordeel bevestigd, maar heeft ook vastgesteld dat de kinderbijdrage kan worden gewijzigd indien zich een wijzigingsgrond voordoet. De man heeft zijn dienstverband verloren en ontvangt sindsdien een WW-uitkering, wat het hof als een relevante wijziging heeft aangemerkt.
Het hof heeft de alimentatieverplichtingen van de man herberekend en vastgesteld dat hij vanaf 1 april 2012 in staat is om € 38,- per maand bij te dragen in de kosten van levensonderhoud en studie van het kind, en vanaf 15 oktober 2013 € 184,- per kind per maand. De uitkering tot levensonderhoud van de vrouw is vastgesteld op € 82,- per maand. De beslissing van de rechtbank is gedeeltelijk vernietigd en de alimentatieverplichtingen zijn opnieuw vastgesteld, met inachtneming van de gewijzigde omstandigheden.