In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 24 december 2012. De zaak betreft de onttrekking aan het ouderlijk gezag van de dochter van de verdachte, geboren in 1967. De verdachte had haar dochter niet op de afgesproken tijd en plaats overgedragen aan de vader, wat leidde tot een conflict over de omgangsregeling. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, behalve ten aanzien van de strafoplegging, die werd aangepast. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, maar het hof heeft deze straf gematigd tot 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het hof overwoog dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het frustreren van de omgang tussen de dochter en de vader, maar dat de problemen voortkwamen uit een slepende problematiek tussen beide ouders. Het hof heeft ook rekening gehouden met het feit dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk was veroordeeld. De op te leggen straf is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de taakstraf niet ten uitvoer gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit. Het arrest is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, mr. J.E. van der Ploeg.