ECLI:NL:GHAMS:2014:894

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 maart 2014
Publicatiedatum
26 maart 2014
Zaaknummer
23-000132-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor verzet tegen aanhouding met geweld

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een veroordeling voor verzet tegen aanhouding. De verdachte, geboren in 1970 en thans gedetineerd, werd op 31 december 2013 in Amsterdam aangehouden door verbalisanten op verdenking van het overtreden van de Algemene Plaatselijke Verordening. Tijdens de aanhouding heeft de verdachte zich met geweld verzet door de verbalisanten te bijten, wat leidde tot lichamelijk letsel bij hen. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een zwaardere straf van drie maanden geëist. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het de verweren van de raadsman verwierp, die stelde dat de aanhouding onrechtmatig was en dat de verdachte niet begreep wat er van hem werd gevraagd. Het hof oordeelde dat de verbalisanten rechtmatig handelden en dat de verdachte voldoende gelegenheid had om te begrijpen wat er gebeurde. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan wederspannigheid, waarbij het de eerdere veroordeling heeft vernietigd en de verdachte opnieuw heeft veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, een van de verbalisanten, voor immateriële schade. Het hof heeft de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen afgewezen, rekening houdend met de omstandigheden van de verdachte en zijn begeleiding.

Uitspraak

parketnummer: 23-000132-14
datum uitspraak: 3 maart 2014 (bij vervroeging)
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 10 januari 2014 in de strafzaak onder de parketnummers 13-701010-14 en 23-001343-10 (TUL), 13-670525-12 (TUL), 13-670553-12 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te[geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
adres: [adres 1],
thans gedetineerd in [adres 2].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 februari 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 31 december 2013 te Amsterdam toen de aldaar dienstdoende [verbalisant 1] (verbalisant in de rang van hoofdagent) en/of [verbalisant 2] (verbalisant in de rang van hoofdagent) verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 2.2 Algemeen plaatselijke verordening, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had(den) aangehouden en vastgegrepen, althans vast had(den) teneinde hem ten spoedigste te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten politiebureau Meer en Vaart, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner/hunner bediening, door opzettelijk gewelddadig
- eenmaal of meermalen (met kracht) in de (linker)arm(en), in elk geval in het lichaam van voornoemde [verbalisant 1] te bijten en/of
- eenmaal of meermalen (met kracht) in het (boven)be(e)n(en), in elk geval in het lichaam van voornoemde [verbalisant 2] te bijten,
tengevolge waarvan de opsporingsambtenaar [verbalisant 1] enig lichamelijk letsel (te weten een of meer tand/mondafdrukken en/of wondjes en/of bloeduitstortingen) bekwam en/of de opsporingsambtenaar [verbalisant 2] enig lichamelijk letsel (te weten een of meer tand/mondafdrukken) bekwam.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde omdat niet kan worden vastgesteld of de verdachte zich vóór zijn aanhouding schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit, zodat de aanhouding onrechtmatig was, en omdat dat verdachte het gegeven bevel niet begreep door de taalbarrière, waardoor hem niet verweten kan worden dat hij dat bevel heeft genegeerd.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 31 december 2013 van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] blijkt het volgende. De verdachte maakte slaande bewegingen in de richting van voorbijgangers. Vervolgens zijn de verbalisanten door een voorbijganger aangesproken, volgens wie de verdachte tegen hem had gezegd “
ik pak je”. Hierop zijn verbalisanten naar de verdachte gefietst en hoorden zij dat die ook tegen hen zei “
ik pak je”. De verdachte nam vervolgens – al lachend – een bokshouding aan. De verbalisanten hebben de verdachte staande gehouden en gevraagd naar zijn legitimatiebewijs. De verdachte overhandigde zijn legitimatiebewijs. Dat kreeg hij naar zijn zin niet snel genoeg terug, waarop de verdachte een agressieve houding aannam en dichtbij de verbalisanten kwam staan, waarbij hij met luide stem zei dat de verbalisanten een probleem zouden krijgen met zijn advocaat. Vervolgens zijn de verbalisanten overgegaan tot aanhouding van de verdachte ter zake van overtreding van artikel 2.2 van de Algemene Plaatselijke Verordening van Amsterdam, hetgeen de verdachte ook werd medegedeeld.
Bij (de poging tot) het boeien van de verdachte heeft hij in de linkerarm van verbalisant [verbalisant 1] gebeten. Hierop hebben verbalisanten geweld gebruik om de verdachte aan te houden. Tijdens de aanhouding heeft de verdachte verbalisant [verbalisant 2] in zijn scheen- en bovenbeen gebeten.
Het hof is van oordeel dat uit het vorenstaande blijkt dat de verbalisanten voldoende reden hadden verdachte staande te houden en vervolgens aan te houden ter zake van artikel 2.2 van de APV Amsterdam. Van enige onrechtmatigheid in het optreden van de verbalisanten is geen sprake.
Voorts behelst het dossier geen enkel aanknopingspunt dat de verdachte enig aan hem gericht bevel niet heeft begrepen. Hij begreep immers dat hij zijn legitimatiebewijs aan de verbalisanten moest overhandigen, hetgeen hij ook terstond heeft gedaan. En blijkens zijn eigen verklaring begreep hij even later ook dat hij werd aangehouden, nog daargelaten dat een aanhouding geen bevel is.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de verweren van de raadsman geen doel treffen en worden deze verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 31 december 2013 te Amsterdam, toen de aldaar dienstdoende [verbalisant 1] (hoofdagent) en [verbalisant 2] (hoofdagent) verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 2.2 Algemeen plaatselijke verordening, op heterdaad ontdekt, hadden aangehouden en vastgegrepen, teneinde hem ten spoedigste te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening hunner bediening, door opzettelijk gewelddadig
- in de linkerarm van voornoemde [verbalisant 1] te bijten en
- meermalen in een been van voornoemde [verbalisant 2] te bijten,
tengevolge waarvan de opsporingsambtenaar [verbalisant 2] enig lichamelijk letsel, te weten tandafdrukken, bekwam.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Beroep op noodweer(exces)

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweer, dan wel noodweerexces, toekomt. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte overging tot bijten toen hij door een knie (van een verbalisant) op zijn keel geen lucht meer kreeg en zich moest verweren.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Weliswaar is door de verbalisanten jegens de verdachte geweld gebruikt, maar dit vond plaats bij gelegenheid van zijn aanhouding waarbij de verbalisanten rechtmatig optraden. Bovendien is dit geweld pas toegepast nadat verdachte beet in de arm van één van de verbalisanten die hem trachtte te boeien. Noch uit het dossier noch uit het verhandelde ter terechtzitting is een aan het bijten voorafgaande aanranding van de verdachte als bedoeld in artikel 401 Wetboek van Sttrafrecht naar voren gekomen, terwijl evenmin aannemelijk is geworden dat de keel van de verdachte werd dichtgeknepen door de knie van een van de verbalisanten. Bij deze stand van zaken is geen sprake geweest van een
wederrechtelijkeaanranding, zodat zich geen noodweersituatie heeft voorgedaan en ook het beroep op noodweerexces wordt verworpen

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich op 31 december 2013 schuldig gemaakt aan gemaakt aan verzet tegen zijn aanhouding door de beide betrokken verbalisanten te bijten in hun arm respectievelijk been. De verdachte heeft door zijn handelen blijk gegeven van een gebrek aan respect jegens de betreffende agenten en heeft het gezag van de politie ondermijnd.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 7 februari 2014 is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld ter zake van strafbare feiten.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden. Een lichtere strafmodaliteit komt – gelet op verdachtes recidive en de aard van het feit – niet in aanmerking.

Vordering van de benadeelde partij [verbalisant 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering bedraagt € 300,00 voor immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 200,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij in haar geheel wordt toegewezen, met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 100,-. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is onvoldoende gebleken dat de gestelde schade door het bewezen verklaarde handelen van de verdachte is veroorzaakt, waarbij het hof overweegt dat de vordering gedeeltelijk ziet op een geweldshandeling die niet aan de verdachte is tenlastegelegd. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan deze de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 36f en 181 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vorderingen tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van drie voorwaardelijk opgelegde straffen bij uitspraken van respectievelijk:
- een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 1 februari 2012, waarbij onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden is opgelegd (23-001343-10);
- een vonnis van de politierechter te Amsterdam van 21 juni 2012, waarbij onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 13 dagen is opgelegd (13-670525-12);
- een vonnis van de politierechter te Amsterdam van 6 juli 2012, waarbij een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 weken is opgelegd (13-670553-12).
De (oorspronkelijke) proeftijd van 2 jaren is ter zake van alle voornoemde voorwaardelijk opgelegde straffen bij vonnis van de politierechter van 20 november 2013 verlengd met één jaar.
Voornoemde vorderingen zijn in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof stelt vast dat op grond van verdachtes documentatie en het onderhavige feit voldoende aanleiding bestaat om de gevorderde tenuitvoerleggingen toe te wijzen. Anderzijds heeft het hof ook gelet op hetgeen door de verdachte, zijn begeleidster bij HVO Querido en verdachtes raadsman naar voren is gebracht. Daarbij wordt om het bijzonder overwogen dat de verdachte tot zijn detentie goed begeleid werd bij HVO Querido, dat hij zijn plaats daar behoudt indien hij op korte termijn op vrije voeten komt en dat elders geen opvangmogelijkheden zijn te realiseren.
Het hof ziet daarin aanleiding de vorderingen tot tenuitvoerlegging af te wijzen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [verbalisant 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [verbalisant 2] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 100,00 (honderd euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [verbalisant 2], een bedrag te betalen van
€ 100,00 (honderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
2 (twee) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 7 januari 2014, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof Amsterdam, parketnummer 23-001343-10, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 7 januari 2014, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Amsterdam van 21 juni 2012, parketnummer 13-670525-12, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 13 dagen.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 7 januari 2014, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Amsterdam van 6 juli 2012, parketnummer 13-670553-12, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 3 weken.
Het hof heft op met ingang van heden het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. F.M.D. Aardema en mr. J.G.W. Willems-Morsink, in tegenwoordigheid van mrs. J.E. van der Ploeg en A.J. Meyer, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 maart 2014.
Mr. J.G.W. Willems-Morsink is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[...]