ECLI:NL:GHAMS:2015:1177

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 maart 2015
Publicatiedatum
2 april 2015
Zaaknummer
200.164.053
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing schorsingsverzoek in een familiezakenprocedure met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van kinderen

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Amsterdam, is een schorsingsverzoek behandeld dat door de man is ingediend tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland. De man is in hoger beroep gekomen van een eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin de hoofdverblijfplaats van de kinderen werd vastgesteld. De man verzocht om schorsing van de beschikking, omdat hij meende dat de beslissing van de rechtbank mogelijk in strijd was met een eerder overeengekomen ouderschapsplan. De vrouw, de verweerster in deze zaak, heeft het verzoek tot schorsing betwist en benadrukt dat de bestreden beschikking goed gemotiveerd is en dat de belangen van de kinderen voorop staan.

Tijdens de zitting is de Raad voor de Kinderbescherming vertegenwoordigd geweest en heeft geadviseerd om aanvullend onderzoek te doen naar de opvoedsituatie van de man. Het hof heeft overwogen dat de bestreden beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, wat betekent dat deze ten uitvoer kan worden gelegd, ook al is er hoger beroep ingesteld. Het hof heeft vastgesteld dat de man onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn stelling dat de beschikking op een juridische of feitelijke misslag berust. Bovendien zijn er geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren gekomen die een noodtoestand voor de man of de kinderen zouden opleveren.

Uiteindelijk heeft het hof het schorsingsverzoek afgewezen en verzocht om aanvullend onderzoek naar de thuis- en opvoedsituatie van de man, met het oog op de behandeling van de hoofdzaak die op 18 maart 2015 zal plaatsvinden. De beslissing is openbaar uitgesproken op 31 maart 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 31 maart 2015
Zaaknummers: 200.164.053/01 en 200.164.053/02
Zaaknummer eerste aanleg: C/14/155031 / FA RK 14-1219
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te [woonplaats a], gemeente [A],
verzoeker,
advocaat: mr. P. Dorhout te Egmond aan den Hoef,
tegen
[…],
wonende te [woonplaats b], gemeente [B],
verweerster,
advocaat: mr. I.H. van Lingen-Schuur te Heiloo.

1.De loop van het geding

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2.
De man is op 4 februari 2015 in hoger beroep gekomen van de mondelinge uitspraak van 21 januari 2015 van de rechtbank Noord-Holland. Deze uitspraak is schriftelijk vastgelegd bij beschikking gedateerd 11 februari 2015 van de rechtbank Noord-Holland, met kenmerk C/14/155031 / FA RK 14-1219. De man heeft voorts verzocht de werking van de bestreden beschikking te schorsen totdat op het hoger beroep zal zijn beslist.
1.3.
Het verzoek tot schorsing is op 18 februari 2015 ter terechtzitting behandeld.
1.4.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de heer W. Daaldrop, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de Raad).
1.5.
Het hof heeft ter zitting op het schorsingsverzoek uitspraak gedaan, welke uitspraak in deze beschikking is vastgelegd.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn gehuwd geweest. Hun huwelijk is op 23 september 2011 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 8 september 2011 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk zijn geboren […] (hierna: [kind a]) [in] 2004 en […] (hierna: [kind b]) [in] 2005 (hierna tezamen: de kinderen). Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
2.2.
Partijen zijn een ouderschapsplan overeengekomen dat aan de echtscheidingsbeschikking van 8 september 2011 van de rechtbank Alkmaar is gehecht. In het ouderschapsplan zijn partijen onder meer overeengekomen dat [kind a] zijn hoofdverblijfplaats heeft bij de man en [kind b] bij de vrouw.
2.3.
Op 25 april 2013 is in het woonhuis van de man een hennepplantage aangetroffen en ontmanteld. De vrouw heeft daarop in een kortgedingprocedure, voor zover thans van belang, gevorderd dat [kind a] zijn hoofdverblijfplaats bij haar zal hebben en dat zij toestemming krijgt om beide kinderen op een basisschool in [plaatsnaam] in te schrijven. Bij vonnis van 30 mei 2013 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland is in dit verband bepaald dat [kind a] voorlopig zijn hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vrouw en is het meer of anders gevorderde geweigerd. Deze beslissing is bij arrest van 14 januari 2014 van dit hof bekrachtigd.
2.4.
Bij beschikking van 5 maart 2014 heeft de rechtbank Noord-Holland onder meer, voor zover thans van belang, de verzoeken van de vrouw en de man met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van de kinderen afgewezen en heeft zij, met wijziging van de regeling in het ouderschapsplan, een zorgregeling tussen de man en de kinderen vastgesteld, waarbij de kinderen iedere woensdagmiddag en vrijdagmiddag bij de man zullen verblijven en een weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag uit school tot maandagochtend naar school bij de man zullen verblijven. De man is tegen deze beschikking bij dit hof in hoger beroep gekomen voor zover het betreft de zorgregeling. De vrouw heeft vervolgens incidenteel hoger beroep ingesteld met betrekking tot de afwijzing van haar verzoek om (ook) de hoofdverblijfplaats van [kind a] bij haar te bepalen. Deze zaak staat bij het hof bekend onder nummer 200.150.061/01. Zij zal, tezamen met het hoger beroep in de onderhavige zaak, ter zitting van 18 maart 2015 worden behandeld.
2.5.
In de onderhavige procedure heeft de rechtbank Noord-Holland bij beschikking van 9 juli 2014, voor zover thans van belang, de verzoeken van de vrouw om de hoofdverblijfplaats van [kind a] bij haar te bepalen en aan haar vervangende toestemming te verlenen om de kinderen in te schrijven op een basisschool in [woonplaats b], aangehouden. Voorts is de Raad verzocht onderzoek te doen naar, kort gezegd, de zorgregeling, de hoofdverblijfplaats van [kind a] en de vraag of het al dan niet in het belang is van de kinderen om naar een school in [woonplaats b] te gaan.
2.6.
Bij vonnis van 14 augustus 2014 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland is aan de man vervangende toestemming verleend om [kind a] op het adres van de man in de Basisregistratie Personen in te schrijven.
2.7.
Bij de stukken bevindt zich een raadsrapport van 7 november 2014.

3.Het verzoek

3.1.
Bij de bestreden beschikking is op het verzoek van de vrouw vervangende toestemming verleend om de kinderen met ingang van de eerste maandag na de krokusvakantie 2015 in te schrijven op een school in [woonplaats b]. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.2.
De man verzoekt de werking van de bestreden beschikking te schorsen.
3.3.
De vrouw heeft ter zitting verzocht het schorsingsverzoek van de man af te wijzen.

4.Beoordeling

In de zaak met zaaknummer 200.164.053/02 (schorsingsverzoek)
4.1.
Ter onderbouwing van het schorsingsverzoek voert de man aan dat de beslissing van de rechtbank, waarbij toestemming is verleend om de kinderen in te schrijven op een school in [woonplaats b], mogelijk strijdig is met de door dit hof te geven beslissing in de zaak met zaaknummer 200.150.061/01, betreffende het hoger beroep tegen de hiervoor genoemde beschikking van 5 maart 2014. In die zaak is immers aan de orde of moet worden teruggekeerd naar het tussen partijen overeengekomen ouderschapsplan. Daarmee verdraagt zich niet dat de kinderen niet langer in [woonplaats a], maar in [woonplaats b] naar school gaan. De rechtbank had derhalve de uitkomst van dat hoger beroep moeten afwachten. De man heeft ter zitting voorts naar voren gebracht dat de rechtbank op onjuiste gronden heeft geoordeeld dat de schoolwissel in het belang is van de kinderen, dat, nu de man het heen en weer rijden al sinds 15 december 2014 verzorgt en ook blijft verzorgen, er geen goede reden is om de kinderen zwaar te belasten met een (mogelijk) tijdelijke schoolwissel en dat een uitspraak van het hof in de hoofdzaak kan worden afgewacht.
4.2.
De vrouw heeft ter zitting naar voren gebracht dat de man niet heeft gesteld dat sprake is van een misslag, dat de bestreden beschikking duidelijk gemotiveerd is en dat de belangen van de vrouw en de kinderen bij executie van de bestreden beschikking zwaarder wegen dan het belang van de man bij schorsing.
4.3.
De Raad heeft het hof ter zitting geadviseerd om in de hoofdzaak met zaaknummer 200.164.053/01 een onderzoek te gelasten naar de thuis- en opvoedsituatie van de man nu hieromtrent thans teveel onduidelijkheid bestaat. De Raad heeft verklaard geen standpunt te kunnen innemen ten aanzien van het schorsingsverzoek van de man.
4.4.
Het hof overweegt als volgt. De bestreden beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Uitgangspunt is derhalve dat deze, niettegenstaande hoger beroep, ten uitvoer kan worden gelegd. Volgens vaste jurisprudentie kan de schorsing van de werking van de bestreden beschikking worden bevolen indien tenuitvoerlegging misbruik van executiebevoegdheid oplevert. Van een dergelijk misbruik is sprake indien de executant (hier: de vrouw), mede gelet op de belangen van de geëxecuteerde (hier: de man), en, nu het hier een zaak van minderjarigen betreft, de belangen van de kinderen, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij de gebruikmaking van de bevoegdheid om in afwachting van de uitspraak in hoger beroep tot tenuitvoerlegging over te gaan. Hiervan kan sprake zijn indien de bestreden beschikking klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust, of indien er klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde of de kinderen een noodtoestand ontstaat op grond van na de bestreden beschikking voorgevallen of aan het licht gekomen feiten. Daarbij behoort de kans van slagen van het hoger beroep in de regel buiten beschouwing te blijven.
4.5.
Voor zover in de stellingen van de man besloten ligt dat de bestreden beschikking klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust, heeft hij deze stelling onvoldoende onderbouwd zodat het hof hieraan voorbij gaat. Gesteld noch gebleken is dat, na de uitspraak van de bestreden beschikking, zich nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die maken dat de man of de kinderen bij de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking in een noodtoestand zullen komen te verkeren. De omstandigheid dat de woonboerderij van de man executoriaal verkocht is, is daartoe niet voldoende. Ook de mogelijkheid dat het hof in hoger beroep in de onderhavige zaak of in de zaak met zaaknummer 200.150.061/01 een beslissing zou kunnen nemen die noopt tot ongedaanmaking van een schoolwisseling naar [woonplaats b] levert niet een dergelijke noodtoestand op. Daarbij neemt het hof in ogenschouw dat blijkens het raadsrapport de kinderen naar verwachting in staat zullen zijn zich aan dergelijke veranderde omstandigheden aan te passen. Het schorsingsverzoek zal dan ook worden afgewezen.
In de zaak met nummer 200.164.053/01 (hoofdzaak):
4.6.
Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van de Raad voorgesteld aanvullend onderzoek te doen naar de thuis- en opvoedsituatie van de man, gezien de executoriale verkoop van zijn woonboerderij en, daarmee verband houdend, zijn huidige woonsituatie. Gehoord partijen, verenigt het hof zich met dit voorstel. Het hof acht het geraden dat de Raad zo snel mogelijk start met dit aanvullende onderzoek, nu de behandeling van beide hoger beroepen zal plaatsvinden op 18 maart 2015.
4.7.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
In de zaak met nummer 200.164.053/02 (schorsingsverzoek):
wijst het schorsingsverzoek af;
In de zaak met nummer 200.164.053/01 (hoofdzaak):
verzoekt de Raad aanvullend onderzoek te verrichten naar de thuis- en opvoedsituatie bij de man, zoals hiervoor onder 4.5. overwogen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.G. Kemmers, A.V.T. de Bie en M.E. Burger in tegenwoordigheid van mr. S.E. Harenberg als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2015.