ECLI:NL:GHAMS:2015:1242

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 maart 2015
Publicatiedatum
7 april 2015
Zaaknummer
23-002576-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor handel in cocaïne en deelname aan een criminele organisatie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk verkopen en aanwezig hebben van cocaïne, deelname aan een criminele organisatie en gevaarzetting op de weg. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, en een geldboete van €200. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof de geldigheid van de dagvaarding en de bewijsvoering tegen de verdachte heeft onderzocht. Het hof verwierp de verweren van de verdediging, waaronder de stelling dat de dagvaarding niet geldig was en dat er geen sprake was van een criminele organisatie. Het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de deelname aan een criminele organisatie en dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De verdachte werd gedeeltelijk vrijgesproken van een aantal feiten, maar het hof achtte de bewezenverklaring van de overige feiten wettig en overtuigend. De strafoplegging werd aangepast, waarbij het hof rekening hield met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die na zijn voorlopige hechtenis een stabiel leven had opgebouwd. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 356 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. Tevens werd de Ford Fiesta van de verdachte verbeurd verklaard. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de impact van de handel in cocaïne op de volksgezondheid.

Uitspraak

parketnummer: 23-002576-14
datum uitspraak: 24 maart 2015
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 mei 2014 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers
13-738072-13 (A) en 13-684212-13 (B) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
adres: [adres].

Omvang van het hoger beroep

Het hoger beroep van de verdachte is, blijkens de akte van hoger beroep, niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep opgenomen beslissing ten aanzien van het in zaak-B onder 1 ten laste gelegde.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 maart 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Geldigheid van de dagvaarding

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het onderdeel van de dagvaarding ‘en/of aan een of meer tot nu toe onbekend gebleven perso(o)n(en)’, zoals in zaak-A onder 1 ten laste gelegd, nietig moet worden verklaard. Nu niet uit het dossier kan worden afgeleid welke personen hiermee bedoeld worden is de dagvaarding op dit onderdeel niet geldig, aldus de raadsman.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat uit de inhoud van het dossier, waaronder processen-verbaal van bevindingen betreffende observaties, duidelijk valt af te leiden op welke onbekend gebleven personen het in zaak-A onder 1 ten laste gelegde betrekking heeft. De observaties van kortstondige contacten tussen onbekenden en de verdachte en zijn medeverdachten zijn duidelijk en gedetailleerd beschreven door de verbalisanten.
De verdediging kon dan ook begrijpen waartegen zij zich moest verdedigen.
De dagvaarding voldoet derhalve aan de eisen die artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering stelt en is mitsdien geldig. Het verweer wordt verworpen.
Tenlasteleggingen
Aan de verdachte is – voor zover in hoger beroep nog aan de orde – ten laste gelegd dat:
Zaak-A
1:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 5 mei 2013 tot en met 22 juli 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht of afgeleverd of verstrekt aan [betrokkene 1] (0,13 gram cocaïne, itemnummer 4570902) en/of [betrokkene 2] (0,07 gram cocaïne, itemnummer 4570898) en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] en/of [betrokkene 6] en/of [betrokkene 7] en/of [betrokkene 8] en/of aan een of meer tot nu toe onbekend gebleven perso(o)n(en) of vervoerd (ongeveer) een of meer hoeveelhe(i)d(en) heroïne, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende heroïne en/of (ongeveer) een of meer hoeveelhe(i)d(en) cocaïne, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval (telkens) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 5 mei 2013 tot en met 23 juli 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer)
- 1,43 gram heroïne (itemnummer 4571460B) en/of
- een of meer onbekend gebleven hoeveelhe(i)d(en) heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of (ongeveer)
- 0,13 gram cocaïne (itemnummer 4570902) en/of
- 0,07 gram cocaïne (itemnummer 4570898) en/of
- 0,03 gram cocaïne (itemnummer 4570900) en/of
- 11,6 gram cocaïne (itemnummer 4571458A) en/of
- 9,97 gram cocaïne (itemnummer 4571458B) en/of
- 2,31 gram cocaïne (itemnummer 4571460A) en/of
- 43,0 gram cocaïne (itemnummer 4571462) en/of
- een of meer onbekend gebleven hoeveelhe(i)d(en) cocaïne, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval (telkens) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 5 mei 2013 tot en met 22 juli 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het kopen en/of verkopen en/of aanwezig hebben van een of meer hoeveelhe(i)d(en) verdovende middel(en) (waaronder heroïne, in elk geval een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, in elk geval een materiaal bevattende cocaïne).
Zaak-B
2:
hij op of omstreeks 4 mei 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Hobbemakade en/of de Ferdinand Bolstraat, in elk geval rijdende op/over voor openbaar verkeer openstaande wegen:
- een rood verkeerslicht heeft genegeerd en/of
- met een hoge snelheid, althans met een te hoge snelheid binnen de bebouwde kom heeft gereden en/of
- met hoge snelheid op een (dienst)voertuig is afgereden en/of
- ( onverhoeds) naar rechts is uitgeweken (om een aanrijding met een (dienst)voertuig te voorkomen) en/of
- naar, althans in de richting van het troittoir is gereden,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en een andere strafoplegging komt dan de rechtbank.

Partiele vrijspraak zaak-A feit 2

Met de raadsman is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van de hoeveelheden verdovende middelen die bij een doorzoeking van de woning van de medeverdachte [medeverdachte 1] op 23 juli 2013 in Amsterdam zijn aangetroffen.
Uit de bewijsmiddelen valt niet af te leiden dat deze verdovende middelen zich in de machtssfeer van de verdachte hebben bevonden, noch dat hij van de aanwezigheid daarvan op de hoogte was.
Het hof spreekt de verdachte daarom partieel vrij van dit feit, voor zover het deze verdovende middelen betreft.

Ter terechtzitting gevoerd verweer

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de pseudokoop jegens de verdachte heeft plaatsgevonden zonder een daartoe strekkend bevel van de officier van justitie. Dit levert volgens hem een onherstelbaar vormverzuim op in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, waarvan het rechtsgevolg strafvermindering dient te zijn.
Het hof overweegt als volgt.
Het strafrechtelijk onderzoek naar de verdachte en de medeverdachten was reeds enige maanden gaande op het moment van de pseudokoop, die op 14 juli 2013 heeft plaatsgevonden.
Wat er zij van het door de raadsman aangevoerde ten aanzien van de rechtmatigheid van deze pseudokoop, laat het hof in het midden, gelet op de volgende omstandigheden.
De verdachte heeft ter terechtzitting bij de rechtbank bekend dat hij de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. Hij heeft deze verklaring in hoger beroep gehandhaafd.
Het hof zal de pseudokoop niet voor het bewijs gebruiken.
Ten slotte heeft de raadsman niet aangevoerd welke belangen van de verdachte geschonden zouden zijn door het eventuele vormverzuim, noch is anderszins gebleken van enige schending van zijn belangen ten dezen.
Gezien het voorgaande zal het hof het verweer passeren.
Overweging ten aanzien van het bewijs
De raadsman heeft betwist dat sprake is geweest van een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er was immers geen sprake van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, aldus de raadsman.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe – met de advocaat-generaal – als volgt.
Van een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr is sprake, als is voldaan aan het vereiste van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad, dat tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Van deelname is sprake als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteuning biedt aan gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het genoemde oogmerk. Voor strafbare deelname is voldoende dat de betrokkene in zijn algemeenheid, in de zin van voorwaardelijk opzet, weet dat er een organisatie bestaat en dat die organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Niet is vereist dat een betrokkene enige vorm van opzet heeft gehad op concrete door de criminele organisatie beoogde misdrijven, zolang de betrokkene maar weet dat de organisatie het begaan van misdrijven beoogt. Evenmin is vereist dat de betrokkene daadwerkelijk heeft deelgenomen aan (alle) gepleegde misdrijven, noch dat hij heeft samengewerkt of bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie.
De handel in en het voorhanden hebben van de verdovende middelen vonden plaats in de periode waarin de deelname aan de criminele organisatie is ten laste gelegd.
Aanwijzingen voor de aanwezigheid van een gestructureerd samenwerkingsverband kunnen worden gevonden in de tapgesprekken van 27 juni (dp. 387), 2 juli (dp. 379), 11 juli (dp. 410), 12 juli (dp. 394), 20 juli (dp. 722) en 23 juli 2013 (dp. 607) en in de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 2], die bij de politie heeft verklaard dat hij samenwerkte met de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 3] (dp. 892 e.v.). [medeverdachte 2] heeft ook verklaard over de manier waarop de verdovende middelen werden verpakt, de prijzen ervan, de gebruikte telefoons en dat hij na zijn dienst geld en spullen overhandigde aan degene die zijn dienst overnam.
Met de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de verklaring van [medeverdachte 2] betrouwbaar is, omdat hij niet alleen belastend heeft verklaard over zijn medeverdachten, maar ook over zichzelf.
Bovendien vindt zijn verklaring steun in de processen-verbaal van bevindingen betreffende observaties en in de afgeluisterde telefoongesprekken. Ook de verdachte zelf heeft, ter terechtzitting in eerste aanleg, verklaard dat hij en zijn medeverdachten diensten draaiden van ongeveer twaalf uur, waarbij gebruik werd gemaakt van dezelfde telefoons en dat de diensten ook wel eens van elkaar werden overgenomen.
Uit voornoemde gedragingen en omstandigheden kan worden afgeleid dat gedurende een periode sprake was van een vaste werkwijze waarbij de verdachte en de medeverdachten werkten aan de hand van een 24-uursrooster, waarbij eenieder diensten van twaalf uur draaide en waarbij diensten van elkaar werden overgenomen. Er werd gebruik gemaakt van dezelfde twee mobiele telefoons die bij het overnemen van de dienst werden overgedragen en van dezelfde vervoermiddelen. Men hield elkaar aan afspraken en beschikte gezamenlijk over contant geld.
Het hof is – met de advocaat-generaal en de rechtbank – van oordeel dat op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, het bestaan van een samenwerkingsverband van voldoende structuur en duurzaamheid als bedoeld in artikel 140 Sr wettig en overtuigend kan worden bewezen en dat de verdachte tot die organisatie behoorde. Uit het voorgaande vloeit eveneens voort dat deze organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten het verkopen en aanwezig hebben van cocaïne.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak-A onder 1, 2 en 3 en in zaak-B onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak-A
1:
hij in de periode van 20 mei 2013 tot en met 22 juli 2013 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen telkens opzettelijk heeft verkocht of afgeleverd aan [betrokkene 1] 0,13 gram cocaïne en [betrokkene 2] 0,07 gram cocaïne en [betrokkene 4] en [betrokkene 5] en [betrokkene 6] en [betrokkene 7] en [betrokkene 8] en aan tot nu toe onbekend gebleven personen cocaïne;
2:
hij op 22 juli 2013 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 0,13 gram cocaïne en 0,07 gram cocaïne;
3:
hij in de periode van 20 mei 2013 tot en met 22 juli 2013 te Amsterdam heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het kopen en verkopen en aanwezig hebben van cocaïne.
Zaak-B
2:
hij op 4 mei 2013 te Amsterdam als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op voor openbaar verkeer openstaande wegen:
- een rood verkeerslicht heeft genegeerd en
- met een hoge snelheid binnen de bebouwde kom heeft gereden en
- met een hoge snelheid op een dienstvoertuig is afgereden en
- onverhoeds naar rechts is uitgeweken en
- in de richting van het trottoir is gereden,
door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg kon worden veroorzaakt.
Hetgeen in zaak-A onder 1, 2 en 3 en in zaak-B onder 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak-A onder 1, 2 en 3 en in zaak-B onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het in zaak-A onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd,
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
het in zaak-A onder 3 bewezen verklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
het in zaak-B onder 2 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in zaak-A onder 1, 2 en 3 en in zaak-B onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak-A onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden met aftrek, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en voor het in zaak-B onder 2 bewezen verklaarde tot een geldboete ter hoogte van € 200 subsidiair 4 dagen hechtenis. Voorts heeft de rechtbank een onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven personenauto verbeurd verklaard.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak-A onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden met aftrek en voor het in zaak-B onder 2 ten laste gelegde tot een geldboete ter hoogte van € 200, subsidiair 4 dagen hechtenis met aftrek. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven personenauto verbeurd zal worden verklaard.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan – kort gezegd – de handel in cocaïne en aan deelneming aan een criminele organisatie, gericht op deze handel. Aangenomen mag worden dat de organisatie uit is geweest op geldelijk gewin. Niet is gebleken dat men daarbij oog had voor de schade die het gebruik van harddrugs aan de individuele gebruikers in het bijzonder en de volksgezondheid in het algemeen toebrengt. Cocaïne is immers een voor de gezondheid van gebruikers ervan zeer schadelijke stof. De verspreiding van en handel in cocaïne wordt zowel direct als indirect in verband gebracht met vele vormen van criminaliteit en overlast, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Voorts heeft de verdachte zich als bestuurder van een personenauto op de openbare weg zodanig gedragen dat gevaar op die weg kon worden veroorzaakt. De verdachte heeft zich – door een rood verkeerslicht te negeren, met hoge snelheid op een dienstvoertuig af te rijden en onverhoeds uit te wijken in de richting van het trottoir – geen rekenschap gegeven van de veiligheid van andere weggebruikers, die ook in de nachtelijke uren onverwacht tevoorschijn kunnen komen, hetgeen het hof de verdachte zwaar aanrekent.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 24 februari 2015 is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld.
Gelet op de ernst van de feiten acht het hof de vordering van de advocaat-generaal in beginsel redelijk.
Anderzijds zal het hof rekening houden met de gewijzigde positieve persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Hij heeft na zijn schorsing van de voorlopige hechtenis een stabiel leven opgebouwd. De verdachte heeft samen met zijn broer een rijschool overgenomen en is bezig met een opleiding tot rijinstructeur. Hij heeft zijn schulden afbetaald en gaat niet meer om met vrienden met wie hij strafbare feiten pleegde. Het hof acht het in deze omstandigheden onwenselijk een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen van een langere duur dan de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht, te weten 176 dagen.
Wel acht het hof daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden, mede in aanmerking genomen de hoogte van de straffen die aan de medeverdachten zijn opgelegd en tevens om te dienen als stok achter de deur om de verdachte er ook daadwerkelijk van te weerhouden terug te vallen in mogelijk foutief gedrag. Daarom acht het hof, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met een onvoorwaardelijk deel gelijk aan de duur van het voorarrest, alsmede een taakstraf, passend en geboden. Ten aanzien van het in zaak-B onder 2 bewezenverklaarde acht het hof een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.
Het in zaak-A onder 1 en 3 ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan met behulp van de in beslag genomen en niet teruggegeven Ford Fiesta, die aan de verdachte toebehoort. Deze zal daarom worden verbeurd verklaard.
De raadsman heeft verzocht de teruggave aan de verdachte te gelasten van een in beslag genomen geldbedrag. Nu dit geldbedrag niet wordt vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen kan het hof daarover geen beslissing nemen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 33, 33a, 47, 55, 57, 62 en 140 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak-A onder 1, 2 en 3 en in zaak-B onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak-A onder 1, 2 en 3 en in zaak-B onder 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het in zaak-A onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
356 (driehonderdzesenvijftig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
180 (honderdtachtig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1 personenauto, Ford Fiesta (4124412).
Ten aanzien van het in zaak-B onder 2 bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 200 (tweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
4 (vier) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van € 50,00 per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.F.E. Geerlings, mr. W.M.C. Tilleman en mr. M.R. Cox, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Dudok van Heel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 maart 2015.