Uitspraak
1.[GEÏNTIMEERDE SUB 1],
[GEÏNTIMEERDE SUB 2],
[GEÏNTIMEERDE SUB 3],
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
Treuhandvertragvan 2 juli 1990 blijkt dat [Y], wonende op het onder ii vermelde adres en destijds aandeelhouder van Erro, aan [Z] (hierna [Z]) tegen een nader bepaalde vergoeding heeft opgedragen om het beheer over Erro te voeren, waarbij hij (onder meer) als aandeelhouder en
Direktorvan Erro diende op te treden. Twee van de op 8 september 1992 uitgegeven
Aktienzertifikatebetreffende 48 respectievelijk één (van de in totaal 50) aandelen in Erro zijn gesteld op naam van [Z], het
Aktienzertifikatbetreffende het resterende aandeel is gesteld op naam van [A], toentertijd lid van de
Verwaltungsratvan Erro.
Übertragungen’ zijn naam ingevuld en twee maal zijn handtekening gezet, te weten eenmaal in het vakje met het bovenschrift ‘
Neuer Erwerber (Zessionär)’ en eenmaal in het vakje met het bovenschrift ‘
Unterschrift des Zedenten’. Ook [Z] heeft in het vakje met het bovenschrift ‘
Unterschrift des Zedenten’ zijn handtekening geplaatst. In het vakje met het bovenschrift
‘Eintragsdatum im Aktionärenregister Unterschrift namens des Verwaltungsrates’stond al een handtekening geplaatst, van mevrouw [A].
Verwaltungsratvan Erro benoemd.
Verwaltungsratvan Erro benoemd, zijn de notulen van de vergadering van 9 juli 2007 goedgekeurd, is de fungerende
Direktor, [appellant], met ingang van 15 augustus 2007 van zijn functie ontheven en zal de leiding over het bedrijf gezamenlijk door [geïntimeerde sub 3] en [Z] worden gevoerd.
Verpflichtungsgeschäft) ten grondslag ligt. In zoverre is ook naar Zwitsers recht sprake van een causaal stelsel van eigendomsoverdracht.
Treuhandvertragvan 8 januari 2001 en het (overigens volgens [appellant] door hem onder dwang ondertekende)
Treuhandvertragvan 2 december 2006. Een en ander vindt voorts bevestiging in de als onderdeel van reeds genoemde productie 6 van [geïntimeerde sub 3] tevens overgelegde boekhouding/kostenopgaven afkomstig van [appellant]. Het hof wijst er in dit verband op dat in het door [appellant] ondertekende stuk aangeduid als “boekhouding van 1999 tot en met 2002” een post van CH 6.000,- is vermeld ter zake van “boetes en bijkomende kosten ’99,‘00” die, blijkens een brief van [geïntimeerde sub 1] aan [geïntimeerde sub 3] van 6 april 2001, samenhangt met inspanningen van “onze man” (waarmee kennelijk [appellant] werd bedoeld) om verdere “narigheid” door het optreden van zijn voorganger, “Uw vorige gevolmachtigde”, (waarmee kennelijk [Z] werd bedoeld) af te wenden. Daaruit valt tevens op te maken dat de derde ten behoeve van wie [appellant] als trustee optrad op dat moment [geïntimeerde sub 3] was, zoals ook uit de reeds genoemde verklaring van [Z] volgt.
Treuhandvertragbetreffende de aandelen in Erro valt niet te rijmen met het door hemzelf ter staving van zijn stellingen in het geding gebrachte stuk van 30 november 2006 (productie 36 ) waaruit blijkt dat hij eind 2006 nog steeds
Treuhänderwas, terwijl ook in de feitelijke stellingen van [appellant] geen enkele steun is te vinden voor de in bedoelde “overeenkomst” van 18 februari 2003 onder d opgenomen bepaling dat [X] (en niet [C] of [geïntimeerde sub 3]),
“ten tijde van verkoop rechtmatig eigenaar was van de hiervoor vermelde aandelen in het kapitaal der vennootschap en daarover de volledige en onvoorwaardelijke beschikkingsbevoegdheid bezat”of dat [appellant] daar toen vanuit kon gaan. Het betoog van [appellant] voor zover dat inhoudt dat met dit stuk is aangetoond dat aan het titelvereiste voor de overdracht van de aandelen in Erro is voldaan moet dan ook worden verworpen, terwijl ook in de overige door hem overlegde stukken onvoldoende steun is te vinden voor zijn standpunt dat hij (op enigerlei moment) materieel de aandelen in Erro heeft verworven.
Aktienzertifikate(blijkens het door [appellant] bij memorie van grieven in het geding gebrachte memorandum van [D] onder 1.2) eind 2002, met daarop een ononderbroken reeds endossementen, hem als rechtmatige verkrijger van de aandelen legitimeert en daaruit een bewijsvermoeden te zijnen gunste voortvloeit. Dit betoog faalt reeds omdat op grond van de inhoud van de hierboven onder 3.4.2 en 3.4.3 besproken producties moet worden aangenomen dat [appellant] op 10 december 2002 - zijnde het tijdstip waarop blijkens diens verklaring de aandelen aan Giger zijn getoond - en ook daarna de aandelen niet als rechthebbende hield doch deze als
Treuhändervoor een derde (zijnde [C] dan wel [geïntimeerde sub 3]) beheerde en derhalve, voor zover er in de gegeven omstandigheden met betrekking tot het zijn van rechthebbende op de aandelen een (wettelijk) bewijsvermoeden aan het (op enigerlei moment) onder zich hebben van de aandelen(bewijzen) zou kunnen worden ontleend, het tegenbewijs met bedoelde producties is geleverd, ook indien daaraan naar het toepasselijke Zwitsers recht relatief zware eisen zouden moeten worden gesteld.