ECLI:NL:GHAMS:2015:1391

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 april 2015
Publicatiedatum
16 april 2015
Zaaknummer
200.130.936-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldige obligatoire overeenkomst vereist voor overdracht van aandelen naar Zwitsers recht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de geldigheid van de overdracht van aandelen in de Zwitserse vennootschap Erro Textiles AG. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J.C. van Vliet, heeft in hoger beroep de vonnissen van de rechtbank Amsterdam betwist, die eerder zijn vorderingen had afgewezen. De appellant stelt dat hij sinds 8 december 2000 aandeelhouder is van Erro en vordert onder andere de afgifte van de originele aandelen en schadevergoeding van de geïntimeerden. De geïntimeerden, vertegenwoordigd door mr. J. Mencke en mr. J.P. van Rossum, hebben de vorderingen betwist en geconcludeerd tot bekrachtiging van de eerdere vonnissen.

Het hof heeft vastgesteld dat voor een rechtsgeldige overdracht van aandelen naar Zwitsers recht een geldige obligatoire overeenkomst vereist is. De appellant heeft niet voldoende bewijs geleverd dat hij rechthebbende op de aandelen is geworden. Het hof heeft de feiten zoals vastgesteld door de rechtbank overgenomen en geconcludeerd dat de appellant de aandelen slechts in trust heeft ontvangen, zonder dat er een geldige overdracht heeft plaatsgevonden. De grieven van de appellant zijn verworpen, en het hof heeft de eerdere vonnissen bekrachtigd, waarbij de appellant is veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.130.936/01
zaak-/rolnummer rechtbank: 447577/ HA ZA 10-19 (Amsterdam)
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 14 april 2015
inzake
[APPELLANT],
wonend te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. J.C. van Vliet te Utrecht,
tegen

1.[GEÏNTIMEERDE SUB 1],

zonder bekende woon- of verblijfplaats,
niet verschenen,
2.
[GEÏNTIMEERDE SUB 2],
wonend te [woonplaats],
advocaat: mr. J. Mencke te Amsterdam,
3.
[GEÏNTIMEERDE SUB 3],
wonend te [woonplaats],
advocaat: mr. J.P. van Rossum te Amsterdam,
geïntimeerden.

1.Het geding in hoger beroep

Appellant wordt hierna [appellant] genoemd en geïntimeerden worden afzonderlijk [geïntimeerde sub 1], [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 3] genoemd, en gezamenlijk [geïntimeerden] Geïntimeerden sub 2 en 3 zullen voorts gezamenlijk [geïntimeerde sub 2] c.s. worden genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 23 april 2013 in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de rechtbank Amsterdam van 23 maart 2011, 7 maart 2012 en 23 januari 2013, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerden] als gedaagden.
Tegen [geïntimeerde sub 1] is op 30 juli 2013 verstek verleend.
Door de overige partijen zijn de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord aan de zijde van [geïntimeerde sub 2], met producties;
- memorie van antwoord aan de zijde van [geïntimeerde sub 3];
- antwoordakte aan de zijde van [appellant].
De verschenen partijen hebben hun zaak ter zitting van het hof van 28 mei 2014 doen bepleiten, [appellant] door mr. Van Vliet voornoemd, [geïntimeerde sub 2] door mr. Mencke voornoemd en [geïntimeerde sub 3] door mr. Van Rossum voornoemd, ieder aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities. Van de zijde van [geïntimeerde sub 3] zijn bij die gelegenheid nadere producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en bij arrest - uitvoerbaar bij voorraad – zijn vorderingen alsnog integraal zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten en met veroordeling van [geïntimeerden] tot terugbetaling van hetgeen [appellant] ter uitvoering van het bestreden eindvonnis aan hen heeft voldaan.
[geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 3] hebben in hun respectieve memories geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal bekrachtigen, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten.
[appellant], [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 3] hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 23 maart 2011 onder 2.1 tot en met 2.21 de vaststaande feiten vermeld die zij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Tegen deze feitenweergave zijn geen specifieke grieven gericht, het hof zal deze tot uitgangspunt nemen voor zover deze niet in strijd zijn met nadien door partijen ingenomen stellingen en overgelegde producties. Rechtsoverweging 3.1 bevat een korte weergave van de meest relevante daarvan.

3.Beoordeling

3.1. (
i) [appellant] is in 2000, na daartoe te zijn aangezocht door [X] (hierna [X]) en [geïntimeerde sub 1], betrokken geraakt bij de (onderneming van de) vennootschap naar Zwitsers recht Erro Textiles AG (hierna Erro).
(ii) Het belangrijkste actief van deze vennootschap is de in 1990 door haar in eigendom verworven villa met bijbehoren gelegen aan de [adres].
(iii) Uit een
Treuhandvertragvan 2 juli 1990 blijkt dat [Y], wonende op het onder ii vermelde adres en destijds aandeelhouder van Erro, aan [Z] (hierna [Z]) tegen een nader bepaalde vergoeding heeft opgedragen om het beheer over Erro te voeren, waarbij hij (onder meer) als aandeelhouder en
Direktorvan Erro diende op te treden. Twee van de op 8 september 1992 uitgegeven
Aktienzertifikatebetreffende 48 respectievelijk één (van de in totaal 50) aandelen in Erro zijn gesteld op naam van [Z], het
Aktienzertifikatbetreffende het resterende aandeel is gesteld op naam van [A], toentertijd lid van de
Verwaltungsratvan Erro.
(iv) Op 5 december 2000 heeft [geïntimeerde sub 1] aan [appellant] de aandelen in Erro overhandigd met een door zowel door [geïntimeerde sub 1] als [appellant] ondertekend schrijven van de volgende inhoud:
“Hiermede ontvangt U 50 aandelen van de bovenvermelde AG te weten:
(…)
U gelieve met deze aandelen te handelen overeenkomstig de U mondeling gegeven instructies.
Tevens ontvangt U hiermede US $ 28.800-., welk bedrag U dient
aan te wenden voor Erro Textiles AG, eveneens overeenkomstig Uw mondelinge instructies.
Door onderaan deze brief Uw handtekening te plaatsen bevestigt U de aandelen en het bedrag voornoemd ter hand gesteld te hebben gekregen.
(iv) Op 8 december 2000 heeft [appellant] in Zwitserland bij [Z] thuis op elk van de aandeelbewijzen op de achterzijde onder het kopje ‘
Übertragungen’ zijn naam ingevuld en twee maal zijn handtekening gezet, te weten eenmaal in het vakje met het bovenschrift ‘
Neuer Erwerber (Zessionär)’ en eenmaal in het vakje met het bovenschrift ‘
Unterschrift des Zedenten’. Ook [Z] heeft in het vakje met het bovenschrift ‘
Unterschrift des Zedenten’ zijn handtekening geplaatst. In het vakje met het bovenschrift
‘Eintragsdatum im Aktionärenregister Unterschrift namens des Verwaltungsrates’stond al een handtekening geplaatst, van mevrouw [A].
( v) Een op 18 februari 2003 gedateerde overeenkomst die door [X] en [appellant] is ondertekend luidt als volgt:
De ondergetekenden:1. (…) [X] (…)
verkoper
2. (…) [appellant] (…)koperin aanmerking nemende:
dat de verkoper eigenaar is van: nr. 4 voor 48 aandelen genummerd 1 t/m 48
nr. 6 voor 1 aandeel met het nummer 49
nr. 5 voor 1 aandeel met het nummer 50,
zijnde het gehele geplaatste en gestorte kapitaal gevestigd te Zug, Zwitserland, hierna ook te noemen de vennootschap; ERRO Textiles AG.
dat partijen zijn overeengekomen, dat verkoper 50 aandelen in eigendom zal overdragen aan koper die de aandelen in eigendom wenst te aanvaarden
verklaren te zijn overeengekomen als volgt:(…)c. de koopsom bedraagt € 750.000.-, (…)
d. dat verkoper, ten tijde van verkoop rechtmatig eigenaar was van de hiervoor gemelde aandelen in het kapitaal der vennootschap en daarover de volledige en onvoorwaardelijke beschikkingsbevoegdheid bezat.e. de op naam gestelde aandelen worden door (…) [X] in bewaring genomen.
(vi) Op 19 juni 2007 en 9 juli 2007 hebben ten kantore van [geïntimeerde sub 2] buitengewone vergaderingen van aandeelhouders van Erro plaatsgevonden. Daarbij is [geïntimeerde sub 3] met onmiddellijke ingang tot lid van de
Verwaltungsratvan Erro benoemd.
Op 10 augustus 2007 heeft ten overstaan van [geïntimeerde sub 2] een derde buitengewone vergadering van aandeelhouders van Erro plaatsgevonden. Volgens de door [geïntimeerde sub 2] opgestelde notulen van deze vergadering zijn op deze vergadering met directe ingang [Z] en zijn vrouw, [B], tot nieuwe leden van de
Verwaltungsratvan Erro benoemd, zijn de notulen van de vergadering van 9 juli 2007 goedgekeurd, is de fungerende
Direktor, [appellant], met ingang van 15 augustus 2007 van zijn functie ontheven en zal de leiding over het bedrijf gezamenlijk door [geïntimeerde sub 3] en [Z] worden gevoerd.
3.2.
[appellant] vordert in dit geding, kort samengevat en voor zover in dit stadium nog van belang, een verklaring voor recht dat hij sinds 8 december 2000 aandeelhouder is van Erro (en daarmee indirect eigenaar van de activa van deze vennootschap), de veroordeling van [geïntimeerden] tot afgifte van de originele aandelen(certificaten) en overige originele bescheiden Erro betreffende en voorts de vaststelling dat [geïntimeerden] aansprakelijk zijn voor de door [appellant] als gevolg van hun handelwijze geleden schade en gehouden zijn tot vergoeding van die schade, nader op te maken bij staat.
De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met vijf grieven op.
3.3.
De grieven van [appellant] hebben alle betrekking op de vraag of er in dit geding vanuit kan worden gegaan dat hij in 2000 (of op enigerlei moment nadien) rechthebbende op de aandelen in Erro is geworden en dit was ten tijde van de door hem gewraakte in 2007 gehouden buitengewone aandeelhoudersvergaderingen. Partijen zijn het er op zichzelf over eens dat deze vraag naar Zwitsers recht dient te worden beantwoord en dat naar Zwitsers recht voor een rechtsgeldige overdracht van de rechten op aandelen is vereist dat daaraan een (tot die overdracht strekkende) geldige obligatoire overeenkomst (
Verpflichtungsgeschäft) ten grondslag ligt. In zoverre is ook naar Zwitsers recht sprake van een causaal stelsel van eigendomsoverdracht.
3.4.1.
Op de uitnodiging om over het bestaan van een zodanige obligatoire overeenkomst duidelijkheid te verschaffen is [appellant] ook in hoger beroep niet, althans niet voldoende, ingegaan. (De door [appellant] in hoger beroep met name aan de orde gestelde vraag of hij daartoe gehouden is wordt hierna, onder 3.5, besproken.)
3.4.2.
Uit de brief van [geïntimeerde sub 1] van 5 december 2000, waarnaar [appellant] in dit verband verwijst, valt niet op te maken dat aan de overhandiging van de 50 aandelen in Erro door [geïntimeerde sub 1] aan [appellant] een obligatoire verhouding ten grondslag lag die ertoe strekte dat [appellant] (op den duur) rechthebbende op die aandelen zou worden, dan wel dat hij toen de economische eigendom van die aandelen verkreeg. In tegendeel, daaruit valt veeleer op te maken dat hij deze (evenals vóór hem [Z]) slechts “in trust” ten behoeve van een derde ontving en dat hij van deze derde afkomstige instructies diende op te volgen, onder meer met betrekking tot de investering van een aan hem bij die gelegenheid ter hand gestelde geldsom. Dat de overhandiging van de aandelen aan [appellant] die strekking had, vindt steun in - onder meer - de door [geïntimeerde sub 1] op 23 februari 2009 ten overstaan van de politie afgelegde verklaring (vgl. pagina’s 4 en 5 productie 11 bij akte inbrengen producties van [geïntimeerde sub 3] in eerste aanleg, welke akte met bijbehorende producties door [geïntimeerde sub 2] in het geding is gebracht als productie 12 bij memorie van antwoord), in de door [geïntimeerde sub 2] in eerste aanleg bij akte overlegging productie overgelegde verklaring van [Z] van 17 juli 2011, alsmede in de door deze laatste ten overstaan van de politie afgelegde verklaring van 9 april 2008 (productie 12 bij de reeds genoemde akte van [geïntimeerde sub 3]). Voorts volgt deze strekking uit het door [geïntimeerde sub 1] en [appellant] ondertekend stuk van 30 november 2006 (productie 36 bij akte houdende overlegging producties van [appellant] in eerste aanleg), uit het door [geïntimeerde sub 3] als onderdeel van productie 6 bij voormelde akte overgelegde
Treuhandvertragvan 8 januari 2001 en het (overigens volgens [appellant] door hem onder dwang ondertekende)
Treuhandvertragvan 2 december 2006. Een en ander vindt voorts bevestiging in de als onderdeel van reeds genoemde productie 6 van [geïntimeerde sub 3] tevens overgelegde boekhouding/kostenopgaven afkomstig van [appellant]. Het hof wijst er in dit verband op dat in het door [appellant] ondertekende stuk aangeduid als “boekhouding van 1999 tot en met 2002” een post van CH 6.000,- is vermeld ter zake van “boetes en bijkomende kosten ’99,‘00” die, blijkens een brief van [geïntimeerde sub 1] aan [geïntimeerde sub 3] van 6 april 2001, samenhangt met inspanningen van “onze man” (waarmee kennelijk [appellant] werd bedoeld) om verdere “narigheid” door het optreden van zijn voorganger, “Uw vorige gevolmachtigde”, (waarmee kennelijk [Z] werd bedoeld) af te wenden. Daaruit valt tevens op te maken dat de derde ten behoeve van wie [appellant] als trustee optrad op dat moment [geïntimeerde sub 3] was, zoals ook uit de reeds genoemde verklaring van [Z] volgt.
3.4.3.
Ter comparitie in eerste aanleg heeft [appellant] het standpunt ingenomen dat de aandelen toen deze aan hem eind 2000 werden overhandigd aan [C] toebehoorden (en niet aan [geïntimeerde sub 3] die stelt deze in 1995 te hebben verkregen van onder meer [C]).
Maar ook indien van de juistheid van dit standpunt wordt uitgegaan valt, mede in het licht van de hiervoor genoemde stukken, de inhoud van de overeenkomst die [appellant] als koper en [X] als verkoper op 18 februari 2003 hebben ondertekend (zie hierboven onder 3.1 sub v) - op welke overeenkomst [appellant] zijn stelling dat de aandelen (juridisch) op rechtsgeldige wijze aan hem zijn overgedragen in hoger beroep met name baseert - niet te plaatsen. Dat [appellant] toen opdrachtgever/cliënt zou zijn geworden van een
Treuhandvertragbetreffende de aandelen in Erro valt niet te rijmen met het door hemzelf ter staving van zijn stellingen in het geding gebrachte stuk van 30 november 2006 (productie 36 ) waaruit blijkt dat hij eind 2006 nog steeds
Treuhänderwas, terwijl ook in de feitelijke stellingen van [appellant] geen enkele steun is te vinden voor de in bedoelde “overeenkomst” van 18 februari 2003 onder d opgenomen bepaling dat [X] (en niet [C] of [geïntimeerde sub 3]),
“ten tijde van verkoop rechtmatig eigenaar was van de hiervoor vermelde aandelen in het kapitaal der vennootschap en daarover de volledige en onvoorwaardelijke beschikkingsbevoegdheid bezat”of dat [appellant] daar toen vanuit kon gaan. Het betoog van [appellant] voor zover dat inhoudt dat met dit stuk is aangetoond dat aan het titelvereiste voor de overdracht van de aandelen in Erro is voldaan moet dan ook worden verworpen, terwijl ook in de overige door hem overlegde stukken onvoldoende steun is te vinden voor zijn standpunt dat hij (op enigerlei moment) materieel de aandelen in Erro heeft verworven.
3.5.
[appellant] stelt zich op het standpunt dat hij naar Zwitsers recht het bestaan van een rechtsgeldige titel niet behoeft te bewijzen nu het bezit van de
Aktienzertifikate(blijkens het door [appellant] bij memorie van grieven in het geding gebrachte memorandum van [D] onder 1.2) eind 2002, met daarop een ononderbroken reeds endossementen, hem als rechtmatige verkrijger van de aandelen legitimeert en daaruit een bewijsvermoeden te zijnen gunste voortvloeit. Dit betoog faalt reeds omdat op grond van de inhoud van de hierboven onder 3.4.2 en 3.4.3 besproken producties moet worden aangenomen dat [appellant] op 10 december 2002 - zijnde het tijdstip waarop blijkens diens verklaring de aandelen aan Giger zijn getoond - en ook daarna de aandelen niet als rechthebbende hield doch deze als
Treuhändervoor een derde (zijnde [C] dan wel [geïntimeerde sub 3]) beheerde en derhalve, voor zover er in de gegeven omstandigheden met betrekking tot het zijn van rechthebbende op de aandelen een (wettelijk) bewijsvermoeden aan het (op enigerlei moment) onder zich hebben van de aandelen(bewijzen) zou kunnen worden ontleend, het tegenbewijs met bedoelde producties is geleverd, ook indien daaraan naar het toepasselijke Zwitsers recht relatief zware eisen zouden moeten worden gesteld.
3.6.
[appellant] heeft geen verdere feiten gesteld laat staan voldoende concreet te bewijzen aangeboden die ertoe kunnen leiden dat alsnog komt vast te staan dat aan de voorwaarden voor een rechtsgeldige overdracht van de aandelen in Erro aan hem in de periode 2000 tot en met 2007 is voldaan. Dit brengt mee dat de door hem tegen het vonnis van de rechtbank aangevoerde grieven falen. Het vonnis zal worden bekrachtigd en [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot deze aan de zijde van [geïntimeerde sub 1] op nihil en aan de zijde van [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 3] tot op heden op ieder € 299,- aan verschotten en op ieder € 2.682,- voor salaris;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell, M.P. van Achterberg en P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 14 april 2015.