ECLI:NL:GHAMS:2015:1549

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 april 2015
Publicatiedatum
24 april 2015
Zaaknummer
23-001674-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding zonder verontschuldigbare redenen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 25 maart 2014. De verdachte, geboren in Irak in 1983 en thans gedetineerd, had hoger beroep ingesteld tegen zijn veroordeling, maar dit was pas op 22 april 2014 gebeurd, terwijl de wettelijke termijn voor het instellen van hoger beroep veertien dagen na de einduitspraak was. De raadsman van de verdachte voerde aan dat de termijnoverschrijding verontschuldigbaar was, omdat de verdachte geen vertaling van de dagvaarding had ontvangen in een voor hem begrijpelijke taal en niet aanwezig was geweest bij de einduitspraak. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdachte op 11 maart 2014 ter terechtzitting was verschenen en op de hoogte was gesteld van de uitspraakdatum. De overschrijding van de termijn was volgens het hof niet te wijten aan het ontbreken van een vertaling, maar aan de keuze van de verdachte om niet bij de uitspraak aanwezig te zijn en aan miscommunicatie met zijn raadsman. Het hof concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de termijnoverschrijding verontschuldigbaar maakten. Daarom werd de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.

Uitspraak

Parketnummer: 23-001674-14
Datum uitspraak: 8 april 2015
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 25 maart 2014 in de strafzaak onder parketnummer
15-810147-12 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Irak) op [geboortedag] 1983,
adres: [adres],
thans gedetineerd in PI Haaglanden - HvB Zoetermeer te Zoetermeer.

Onderzoek ter terechtzitting

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van
8 april 2015.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte weliswaar het hoger beroep niet binnen de wettelijke voorgeschreven termijn heeft ingesteld, doch dat deze termijnoverschrijding verontschuldigbaar is. De verdachte heeft immers niet een vertaling van de dagvaarding in eerste aanleg met de daarbij horende toelichting op de procedure ontvangen in een voor hem begrijpelijke taal. Vervolgens is de verdachte niet aanwezig geweest bij de einduitspraak op 25 maart 2014. De verdachte was aldus niet bekend en had ook niet bekend hoeven te zijn met de termijn van veertien dagen na 25 maart 2014 waarbinnen hoger beroep ingesteld had moeten worden.
Het hof stelt het volgende vast.
De verdachte is (zo houdt het vonnis van de rechtbank in en is door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep bevestigd) op 11 maart 2014 ter terechtzitting van de rechtbank Noord-Holland verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman (dezelfde als in hoger beroep) en door een tolk. Op die terechtzitting is de verdachte en diens raadsman medegedeeld dat de rechtbank op 25 maart 2014 uitspraak zou doen. De verdachte is bij vonnis van 25 maart 2014 veroordeeld. De verdachte en diens raadsman waren niet bij de uitspraak van het vonnis aanwezig. Nadien, zo heeft de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep verklaard, heeft hij met de verdachte in de Engelse taal een gesprek gevoerd waarin de mogelijkheid van het instellen van hoger beroep aan de orde is geweest; een gesprek, waarvan de raadsman heeft verklaard dat hij dat achteraf gezien met bijstand van een tolk had moeten voeren. De verdachte heeft op 22 april 2014 hoger beroep ingesteld tegen de einduitspraak.
Het hof overweegt met betrekking tot de ontvankelijkheid van het namens de verdachte ingestelde hoger beroep het volgende.
De hoofdregel die in deze zaak van toepassing is, is neergelegd in artikel 408, eerste lid onder b, van het Wetboek van Strafvordering en luidt, dat het hoger beroep moet worden ingesteld binnen veertien dagen na de einduitspraak indien de verdachte op de terechtzitting is verschenen. Verdachte heeft dat echter niet gedaan nu het rechtsmiddel pas op 22 april 2014 namens hem is aangewend.
Overschrijding van de appeltermijn door of namens de verdachte betekent in de regel dat hij niet in het hoger beroep kan worden ontvangen. Dit gevolg kan daaraan uitsluitend niet worden verbonden, indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn.
Daarvan is in de onderhavige zaak geen sprake. Naar het oordeel van het hof is de overschrijding van de appeltermijn niet het gevolg van het ontbreken van een document bij de dagvaarding waarin de verdachte in een taal die hij begrijpt op de hoogte wordt gesteld van het procedureverloop en van de appeltermijn, maar van de eigen keuze van de – van deskundige rechtsbijstand voorziene – verdachte om niet bij de uitspraak in zijn zaak aanwezig te zijn en van een daarna kennelijk opgetreden miscommunicatie tussen de raadsman en de verdachte.
Nu het hoger beroep niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn is ingesteld en het hof van oordeel is dat de termijnoverschrijding niet verontschuldigbaar is, zal verdachte in zijn hoger beroep
niet-ontvankelijk worden verklaard.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M.P. Geelhoed, mr. W.H. van Benthem en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van
mr. S.P.H. Brinkman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
8 april 2015.