ECLI:NL:GHAMS:2015:1703

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 april 2015
Publicatiedatum
4 mei 2015
Zaaknummer
23-002205-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Noodweer(exces) bij zware mishandeling in motorshop

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft zware mishandeling waarbij de verdachte en zijn medeverdachte in hun motorshop werden geconfronteerd met een gewapende man, [slachtoffer]. Tijdens deze confrontatie hebben de verdachten [slachtoffer] overmeesterd, wat resulteerde in ernstig letsel, waaronder een gebroken neus, gebroken ribben, een klaplong en blijvend hersenletsel. Het hof heeft de vraag of de verdachten hebben gehandeld uit noodweer beantwoord met 'ja'. De geweldshandelingen die de verdachten hebben erkend, zijn niet disproportioneel, en het hof kon niet vaststellen dat andere geweldshandelingen, die mogelijk ook hebben plaatsgevonden, disproportioneel waren. Het hof heeft vastgesteld dat de samenwerking tussen de verdachten gericht was op het overmeesteren van [slachtoffer] en dat zij zich bewust waren van de aanmerkelijke kans dat dit zou leiden tot zwaar lichamelijk letsel. De advocaat-generaal had betoogd dat de verdachten na het overmeesteren van [slachtoffer] disproportioneel geweld hebben gebruikt, maar het hof oordeelde dat de situatie van dreigend gevaar voortduurde tot de komst van de politie. Het beroep op noodweer slaagde, en het hof heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging.

Uitspraak

parketnummer: 23-002205-13
datum uitspraak: 30 april 2015
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 29 april 2013 in de strafzaak onder parketnummer 15-700824-10 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 april 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 2 december 2010 te IJmuiden, gemeente Velsen, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een klaplong en/of een of meer gebroken ribben en/of hoofdletsel en/of hersenletsel), heeft toegebracht, door deze [slachtoffer] opzettelijk meermalen, althans eenmaal, met een stuur(stang) en/of (een) vuist(en) te slaan en/of te stompen;
subsidiair:
hij op of omstreeks 2 december 2010 te IJmuiden, gemeente Velsen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer] met een stuur(stang) en/of met (een) vuist(en) heeft/hebben geslagen en/of gestompt;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 2 december 2010 te IJmuiden, gemeente Velsen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een stuur(stang) en/of (een) vuist(en) heeft/hebben geslagen en/of gestompt,
tengevolge waarvan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (een klaplong en/of een of meer gebroken ribben en/of hoofdletsel en/of hersenletsel), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof met betrekking tot de strafbaarheid van het bewezen verklaarde tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Gevoerde bewijsverweren

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit en heeft daartoe – kort samengevat – aangevoerd dat niet bewezen kan worden dan het in de tenlastelegging opgenomen letsel ontstaan is door handelen van de verdachte, bestaande uit het slaan met een stuurstang op de benen van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]). Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat de verdachte het feit heeft medegepleegd. Hij en diens medeverdachte [medeverdachte] waren onvoorbereid op de komst van [slachtoffer] en hebben ieder voor zich vanuit een basaal overlevingsinstinct gehandeld. Zij hebben alleen samengewerkt bij het boeien van [slachtoffer], maar die gedraging was niet gericht op het toebrengen van letsel.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat van medeplegen kan worden gesproken als er een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte heeft bestaan, welke samenwerking gericht is geweest op het voltooien van het delict.
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof het volgende af.
De verdachte en zijn medeverdachte zaten op 2 december 2010 in hun in IJmuiden gevestigde motorshop ‘[bedrijf]’ koffie te drinken. Plotseling ging de deur open en kwam er een man
- naar later bleek: [slachtoffer] - binnen die een vuurwapen op hen richtte. De medeverdachte liep met een kruk op [slachtoffer] af om hem te overmeesteren en gaf hem een paar harde klappen met de vuist tegen zijn gezicht. Er ontstond vervolgens een worsteling tussen de medeverdachte en [slachtoffer]. De medeverdachte slaagde erin [slachtoffer] op de grond te gooien en op hem te gaan zitten. De verdachte pakte een stuurstang en sloeg [slachtoffer] daarmee op zijn benen, opdat deze niet meer overeind zou komen. Daarna had de medeverdachte [slachtoffer] onder controle. De medeverdachte riep dat ze iets nodig hadden om [slachtoffer] vast te binden. Hierop liep de verdachte naar de werkplaats. Onderweg daar naartoe zag de verdachte op de grond het vuurwapen liggen. Dat heeft de verdachte opgepakt en in de werkplaats op de werkbank gelegd. Uit de werkplaats nam hij tiewraps mee om [slachtoffer] daarmee vast te binden. Het lukte echter niet om [slachtoffer] daarmee vastgebonden te krijgen. Toen is de verdachte nogmaals naar de werkplaats gelopen om spanbanden te pakken. Daarmee heeft de verdachte de benen van [slachtoffer] vastgebonden. De medeverdachte hield de armen van [slachtoffer] vast. Daarna zeiden de verdachte en de medeverdachte tegen elkaar dat ze de politie moesten bellen, hetgeen de verdachte vervolgens deed.
Beide verdachten hebben verklaard geen andere dan de al gememoreerde geweldshandelingen te hebben verricht. Er is echter geconstateerd dat [slachtoffer], die in de motorshop is aangetroffen te midden van plassen bloed, als gevolg van het incident een zwelling van het gelaat, een breuk van de neus, een brilhematoom, een scheurwond in en zwelling van de lip, een zware hersenschudding, (een) gebroken rib(ben) rechts zijwaarts, een klaplong en blijvend hersenletsel heeft opgelopen. Het hof acht niet aannemelijk dat al deze verwondingen zijn ontstaan door de handelingen die door de verdachte en zijn medeverdachte zijn erkend, omdat die handelingen de aard en de omvang van die verwondingen niet volledig kunnen verklaren. Het hof gaat er dus vanuit dat door de verdachte en/of de medeverdachte méér geweldshandelingen zijn verricht.
Uit een en ander leidt het hof voorts af dat de samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte eruit bestond om [slachtoffer] met (fors) geweld te overmeesteren en uit te schakelen en hem vervolgens vast te binden. Op grond van het voorgaande acht het hof bewezen dat de verdachte zodanig bewust en nauw heeft samengewerkt met de medeverdachte dat sprake is van medeplegen. Gelet op hetgeen het hof heeft vastgesteld kan het niet anders zijn dan dat de verdachte – minst genomen – willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] door het gezamenlijke optreden zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, welke kans zich ook heeft gerealiseerd.
Het primair gevoerde verweer van de raadsman behoeft geen verdere bespreking, nu in het geval van medeplegen niet vereist is dat bewezen wordt dat de verdachte zelf de gehele delictsomschrijving heeft vervuld.
Het hof verwerpt de verweren.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:
hij op 2 december 2010 te IJmuiden, gemeente Velsen, tezamen en in vereniging met een ander, aan [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een klaplong en een of meer gebroken ribben en hoofdletsel en hersenletsel) heeft toegebracht, door deze [slachtoffer] opzettelijk meermalen met een stuurstang en/of een vuist te slaan en te stompen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat, indien het hof het feit bewezen acht, geconcludeerd moet worden dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat er aanvankelijk sprake is geweest van een noodweersituatie, namelijk toen [slachtoffer] een vuurwapen op de verdachte en zijn medeverdachte richtte, maar dat deze ten einde kwam toen [slachtoffer] op de grond lag en de verdachte het wapen van de grond had gepakt. Daarna is opnieuw geweld op [slachtoffer] toegepast, waarmee de grens van proportionaliteit is overschreden. Daarnaast heeft de advocaat-generaal voorzichtig de vraag opgeworpen of de verdachte niet een andere oplossing hadden kunnen en moeten bedenken en had moeten weggaan.
Het hof overweegt het volgende.
De verdachte en zijn medeverdachte zijn op 2 december 2010, zoals al bleek, in hun motorshop onverwacht geconfronteerd met een man - [slachtoffer] - die op korte afstand een vuurwapen op hen richtte. Met de raadsman en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat in deze situatie kan worden gesproken van (onmiddellijk dreigend gevaar voor) een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf van de verdachte en/of diens medeverdachte en dat daartegen verdediging middels het aanwenden van geweld gerechtvaardigd was. Anders dan de advocaat-generaal is het hof voorts van oordeel dat deze situatie voortduurde tot de komst van de politie. Beide verdachten hebben immers verklaard dat zij [slachtoffer] moeilijk onder controle konden krijgen en uit de opname van het gesprek van de verdachte met de meldkamer kan evenzeer blijken dat [slachtoffer] zich bleef verzetten. Daarnaast volgt uit het dossier dat [slachtoffer] een explosief agressieve persoonlijkheid had. Op grond hiervan is aannemelijk dat [slachtoffer], ook nadat hij op de grond lag en was ontdaan van zijn wapen, zich niet gewonnen gaf en het gevaar voor (verdere) aanranding van lijf en leden van de verdachte en zijn medeverdachte nog niet was geweken.
De geweldshandelingen die de verdachten hebben erkend zijn in het licht van het voorgaande niet disproportioneel te noemen. Het hof heeft al geconcludeerd dat er daarnaast méér geweldshandelingen moeten zijn verricht. Het hof kan echter niet vaststellen wanneer deze handelingen hebben plaatsgevonden en in het bijzonder niet - anders dan kennelijk in de optiek van de advocaat-generaal - dat deze zich hebben voorgedaan nádat [slachtoffer] op de grond was gegooid en van zijn wapen was ontdaan. Daarom kan ook niet worden gezegd dat onaannemelijk is dat bedoelde handelingen zijn verricht voordat [slachtoffer] het vuurwapen afhandig kon worden gemaakt. In dat licht kan niet worden vastgesteld dat het door de verdachten uitgeoefende geweld, hoewel met bijzonder heftige gevolgen, disproportioneel was. Het hof tekent daarbij nog aan dat op basis van de resultaten van het forensisch onderzoek kan worden aangenomen dat [slachtoffer] het in de werkplaats aangetroffen pistool niet alleen ter hand heeft gehad, maar dat - hoewel ongewis wanneer - met dat wapen in de motorshop ook een kogel is afgevuurd.
De voorzichtige suggestie van de advocaat-generaal dat de verdachte zich mogelijk uit de voeten had kunnen en moeten maken, maakt het hof niet tot de zijne, reeds omdat niet van de verdachte kon worden gevergd dat hij zijn zakenpartner, die naarstig trachtte een agressieve man die hen zojuist met een geladen vuurwapen had bedreigd te overmeesteren en vervolgens in bedwang te houden, aan diens lot zou overlaten.
Het beroep op noodweer slaagt. Het bewezen verklaarde levert geen strafbaar feit op. De verdachte dient derhalve te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde
nietstrafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.W.J. de Groot, mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen en mr. J.J.I. de Jong, in tegenwoordigheid van mr. A.M.R. Karsemeijer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 april 2015.
[...]
.