ECLI:NL:GHAMS:2015:1877

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 mei 2015
Publicatiedatum
20 mei 2015
Zaaknummer
23-005017-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van diefstal met geweld

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 december 2014. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, waaronder diefstal met geweld. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het hoger beroep beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak van de rechtbank. Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 23 april 2015 gehouden en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de raadsvrouw van de verdachte.

De tenlastelegging omvatte onder andere de diefstal van een tas op 28 mei 2014 te Amsterdam, waarbij geweld en bedreiging met geweld tegen de slachtoffers zouden zijn gepleegd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de tas van het slachtoffer heeft weggenomen, gebaseerd op de verklaringen van de aangeefster en getuige. Echter, het hof heeft niet bewezen geacht dat de verdachte de aangeefster heeft mishandeld, omdat haar verklaring niet door ander bewijs werd ondersteund.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 dagen voor de bewezen verklaarde diefstal. De straf is lager dan door de advocaat-generaal gevorderd, omdat de verdachte is vrijgesproken van de geweldscomponent. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd in overweging genomen, evenals het strafblad van de verdachte, die eerder voor vermogensdelicten was veroordeeld. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer: 23-005017-14
Datum uitspraak: 7 mei 2015
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 december 2014 in de strafzaak onder parketnummer 13-654133-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats]) op [geboortedag] 1982,
adres: [adres],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in PPC te Vught.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 april 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – voor zover in hoger beroep nog aan de orde – ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 28 mei 2014 te Amsterdam op de openbare weg de Nieuwendijk, in elk geval op een openbare weg, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een tas (met daarin onder meer een identiteitskaart en/of een portemonnee en/of een of meerdere pas(sen)), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, - die [slachtoffer 1] een of meermalen tegen het been en/of de heup en/of in de buik, in elk geval tegen/op het lichaam, heeft geschopt en/of getrapt en/of - een of meerdere slaande en/of bijtende bewegingen in de richting van die [slachtoffer 2] heeft gemaakt;
en/of
hij op of omstreeks 28 mei 2014 te Amsterdam [slachtoffer 1] opzettelijk heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 1] een of meermalen tegen het been en/of de heup en/of in de buik, in elk geval tegen/op het lichaam, te schoppen en/of te trappen, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – kort samengevat – op het standpunt gesteld dat de verklaringen van de aangeefster en getuige [slachtoffer 2] zoveel essentiële tegenstijdigheden en discrepanties bevatten dat zij onbetrouwbaar zijn en niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd, hetgeen bij gebrek aan overig bewijs dient te leiden tot vrijspraak van de verdachte.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op grond van de stukken in het dossier is het hof van oordeel dat vaststaat dat de verdachte de tas van het slachtoffer heeft weggenomen. Daarvoor zijn zowel de verklaring van aangeefster als getuige [slachtoffer 2] voldoende redengevend. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat de tas van aangeefster weg was. Meteen daarop is hij gaan zoeken. In een steeg trof hij een man aan die hij herkende als degene die eerder bij aangeefster had gestaan. De man die [slachtoffer 2] in de steeg aantrof had de tas van aangeefster vast en had haar portemonnee in zijn zak. Voorts heeft de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij ter plaatse is geweest en een damestas heeft opgepakt en meegenomen, hetgeen het hof sterkt in de overtuiging dat het de verdachte is geweest die de tas heeft weggenomen op een wijze die past in de verklaringen van de getuige.
Het hof acht niet bewezen dat de verdachte aangeefster heeft mishandeld, omdat haar verklaring daaromtrent niet wordt ondersteund door enig ander wettig bewijsmiddel. Het hof zal de verdachte daarom vrijspreken van het element geweld en van de mishandeling in het onder 1 cumulatief/alternatief ten laste gelegde.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 28 mei 2014 te Amsterdam op de Nieuwendijk, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas, met daarin onder meer een identiteitskaart, een portemonnee en meerdere passen, toebehorende aan [slachtoffer 1].
Hetgeen onder 1 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 75 dagen met aftrek van het voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een tas. Het gaat om een ernstig feit, waardoor schade en overlast voor de benadeelde is veroorzaakt en dat gevoelens van onrust bij het slachtoffer en het overige publiek heeft opgeroepen. De verdachte heeft door zijn gedrag laten zien geen respect te hebben voor andermans eigendommen.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 10 april 2015 is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld en zijn hem strafbeschikkingen opgelegd voor vermogensdelicten.
Nu de verdachte zal worden vrijgesproken van de ten laste gelegde geweldscomponent, zal het hof een enigszins lagere straf opleggen dan door de advocaat-generaal gevorderd. Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
60 (zestig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.F.E. Geerlings, mr. R.A.F. Gerding en mr. J.K.M. Gevers, in tegenwoordigheid van mr. M. Helmers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 mei 2015.
mr. J.K.M. Gevers is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[......]
.