ECLI:NL:GHAMS:2015:2551

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 juni 2015
Publicatiedatum
25 juni 2015
Zaaknummer
200.156.638-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.A. Goslings
  • C.M. Aarts
  • R.Tj. Terpstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake terugbetaling van lening door uitgetreden vennoot van vennootschap onder firma

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een geschil over een lening die door [geïntimeerde] aan de vennootschap onder firma [naam] is verstrekt voor de aankoop van een camper. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] recht heeft op terugbetaling van het geleende bedrag van € 27.000,-, vermeerderd met rente. [appellant] heeft in hoger beroep betwist dat er sprake is van een lening en heeft aangevoerd dat de investering eerder als een gezamenlijke investering moet worden gezien. Het hof heeft echter geoordeeld dat de leningsovereenkomst rechtsgeldig tot stand is gekomen en dat [appellant] als vennoot hoofdelijk aansprakelijk is voor de schulden van de vennootschap, ook al is hij uit de vennootschap getreden. Het hof heeft de grieven van [appellant] verworpen en het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. [appellant] is veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer: 200.156.638/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland: 597216:/ CV EXPL 13-2231
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 23 juni 2015
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] , [gemeente] ,
appellant,
advocaat: mr. F.F. Boers te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] , [gemeente]
geïntimeerde,
advocaat: mr. E.J.A. van Leuveren te Groningen.
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het verdere geding in hoger beroep

Bij arresten van dit hof van respectievelijk 18 november 2014 en 23 december 2014 is de incidentele vordering van [appellant] tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland van 17 april 2014 afgewezen en is de zaak voor verder procederen in de hoofdzaak verwezen naar de rol van (uiteindelijk) 20 januari 2015.
[geïntimeerde] heeft daarna een memorie van antwoord van antwoord genomen.
Partijen hebben vervolgens de zaak ter zitting van 8 mei 2015 doen bepleiten, [appellant] door mr. J. du Bois, advocaat te Amsterdam, en [geïntimeerde] door mr. Van Leuveren voornoemd, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis als gewezen tussen partijen zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog [geïntimeerde] niet ontvankelijk zal verklaren in zijn vorderingen althans deze hem zal ontzeggen met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep.
[appellant] heeft in hoger beroep bewijs van zijn stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis een aantal feiten vastgesteld. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof tot uitgangspunt. Waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
[geïntimeerde] heeft blijkens dagafschrift van 31 juli 2006 een bedrag van € 27.000,-
overgemaakt op rekeningnummer […] onder vermelding van “ […]
”. Genoemd rekeningnummer stond ten name van de vennootschap onder
firma [appellant] .
2.2.
In een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel is op
genomen: “Vennootschap Onder Firma [naam] ”. Als datum van oprichting is
vermeld 01-01-2005. Als vennoot is vermeld [appellant jr.] Als activiteiten zijn
vermeld: “SBI-code:773991 — Verhuur van aanhangwagens, containers, caravans,
motoren en spoorwegmateriaal Verhuur van caravans”. Als vestigingsplaats is
vermeld Axwijk 14, 1472 GA Middelie. Als datum van ontbinding van de
vennootschap onder firma is vermeld 06-08-2012. Onder Handelsregisterhistorie is
vermeld dat [appellant] als vennoot uit functie is getreden op 01-01-2010.
2.3.
Blijkens een factuur van 1september 2006 is een camper Hymer Hymercamp Swing 544 (hierna: de camper) door Jan Schreur Caravans & Campers verkocht aan P.
[…] Caravanverhuur, Zuiddijk 13, te Middenbeemster voor een prijs van
€ 27.500,-.
2.4.
De camper is op naam van de vennootschap onder firma [naam] gesteld. Via internet is de camper te huur aangeboden. Als verhuurder is vermeld […] caravans & campers”.
2.5.
In een brief van 12 december 2008 van [geïntimeerde] gericht aan “ […] V.o.f t.a.v. dhr […] p/a Axwijk 14 1472 GA Middelie”, schrijft [geïntimeerde] met betrekking tot de camper onder meer: “
Na aanschaf van de camper zou het de bedoeling zijn deze in te zetten in jullie verhuurbedrijf en vervolgens de opbrengst daarvan met ondergetekende te delen. Ten aanzien van de verdeelsleutel van deze opbrengst zijn nooit concrete afspraken gemaakt dan wel vastgelegd.
2.6.
In een brief van 3 december 2009 schrijft [geïntimeerde] aan “ […] V.o.f. t.a.v. dhr [naam]
p/a Axwijk 14 1472 GA Middelie” onder meer:
“In dat gesprek is duidelijk de conclusie getrokken dat er sprake is van een vordering
van mij op de V.o.f. […] ten bedrage van € 27.000,--. Om het een en ander te
formaliseren zou er een geldleningsovereenkomst moeten worden opgesteld waarin
wordt vastgelegd hoe groot de vordering is en hoe moet, dan wel zal, worden
afgelost en welke rente moet worden berekend. Door [P.] is aan mij op enig
moment (volgens mij op de verjaardag van [T.] , d.d. 10-01-2009) een briefje
overhandigd waarin voorgesteld wordt om over de vordering een rente ad 4 procent
te vergoeden en dan wel in vier dan wel in vijf jaar af te lossen.”
2.7.
In een email van 14 april 2010 schrijft [appellant jr.] aan [geïntimeerde] onder meer het
volgende: “
Zoals telefonisch besproken zou ik kijken of ik een mail op of na 25/01
had verzonden met daarin vermeld het bedrag van de (rest) schuld na het betalen van
rente, (...) Voor 2010 heb ik vandaag een kwartaal rente 1080 % 4 = 270 euro
overgemaakt. Hierbij een voorstel tot aflossing. (...) Verder stel ik voor om jaarlijks
eind april en eind november een afspraak te plannen om te bespreken welk bedrag
extra afgelost kan worden. Hierbij valt te denken aan inkomsten uit verhuur na aftrek
van kosten, afdracht van bruto winst als extra aflossing. Eventueel bespreken
verkoop camper en hiermee aflossen van een deel van de schuld. Rest-schuld in
termijnen aflossen. Dit om snel van deze vervelende situatie af te zijn.”
2.8.
Bij brief van 29 februari 2012 is de vennootschap onder firma [naam] in gebreke
gesteld per 16 maart 2012.
2.9.
Blijkens een dagafschrift van 7 juni 2012 is door “CHECK D NOORD HOLLAND” een bedrag van € 9.750,- overgemaakt naar de rekening van [geïntimeerde] .

3.Beoordeling

3.1
[geïntimeerde] vordert (samengevat) hoofdelijke veroordeling van [appellant jr.] en [appellant] tot betaling van € 19.605,-, te vermeerderen met de contractuele rente en buitengerechtelijke incassokosten. [geïntimeerde] legt aan de vordering ten grondslag dat hij aan de vennootschap onder firma [naam] een bedrag van € 27.000,- ter beschikking heeft gesteld voor de aankoop van een camper. Afgesproken is dat genoemd bedrag in vier jaar in gelijke delen aan [geïntimeerde] zou worden terugbetaald, vermeerderd met de rente van 4% per jaar. Als vennoten van de vennootschap onder firma [naam] zijn [appellant jr.] en [appellant] hoofdelijk aansprakelijk voor de schulden van de vennootschap onder firma. Zij blijven evenwel in gebreke het verschuldigde aan [geïntimeerde] te voldoen, zodat hij gedwongen is zijn vordering in rechte geldend te maken. Aldus steeds [geïntimeerde] .
3.2.
[appellant jr.] is in eerste aanleg niet verschenen. [appellant] heeft betwist dat [geïntimeerde] een overeenkomst met de vennootschap onder firma [naam] heeft gesloten, terwijl de vennootschap - aldus [appellant] - ook geen camper heeft gekocht. De exploitatie van een camper valt, zo betoogt hij, ook niet binnen de doelomschrijving van de vennootschap. Volgens [appellant] heeft [geïntimeerde] uitsluitend zaken gedaan met [appellant jr.] en voor de schulden van laatstgenoemde is hij ( [appellant] ) niet aansprakelijk.
3.3.
De kantonrechter heeft de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen. Zij overwoog daartoe, kort samengevat, dat [geïntimeerde] aan de vennootschap een bedrag van € 27.000,- ter beschikking heeft gesteld en dat door de vennootschap daarvan een camper is gekocht. Die aankoop past binnen de doelomschrijving van de vennootschap. De hieruit ontstane schuld komt dan ook mede voor rekening van [appellant] als vennoot en het feit dat [appellant] uit de vennootschap is uitgetreden maakt niet dat hij daarom niet langer aansprakelijk is voor de eerder door de vennootschap gemaakte schulden. [appellant] en [appellant jr.] zijn in de proceskosten veroordeeld.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt (uitsluitend) [appellant] met zijn grieven op.
3.4.
De eerste grief heeft betrekking op het door de kantonrechter verworpen verweer van [appellant] dat het ter beschikking gestelde bedrag van € 27.000,- niet is te beschouwen als een geldlening, maar veeleer als een gezamenlijke investering.
De grief faalt. Voornoemd bedrag is aan de vennootschap ter beschikking gesteld, kennelijk met de bedoeling om de opbrengst uit verhuur van de met dat bedrag aangekochte camper aan te wenden voor een verdeling tussen de vennootschap en [geïntimeerde] . Toen de vennootschap geruime tijd in gebreke bleef om aan deze afspraak gevolg te geven is de vennootschap vertegenwoordigd door [appellant jr.] er in overleg met [geïntimeerde] toe overgegaan om het bedrag van € 27.000,- om te zetten in een lening, die in termijnen met rente diende te worden terugbetaald. In die zin ageert [geïntimeerde] terecht op grond van een overeenkomst van lening.
3.5.
De tweede grief ziet kennelijk op de vraag of de oorspronkelijke investeringsovereenkomst, later omgezet in een geldlening, met de vennootschap is gesloten. [appellant] betoogt dat door [geïntimeerde] slechts met zijn zoon ( [appellant jr.] ) is gecontracteerd, maar niet met de vennootschap. De enkele storting van een bedrag van € 27.000,- op rekening van de vennootschap is onvoldoende om een overeenkomst met de vennootschap aan te nemen, aldus [appellant] Er zijn - zo betoogt hij - ook geen stukken in het geding gebracht waaruit blijkt dat de camper op naam van de vennootschap is gesteld, terwijl verder het feit dat de vennootschap de omzetbelasting over de aankoop van de camper heeft teruggevraagd ook onvoldoende is om een dergelijke overeenkomst aan te nemen.
Ook deze grief faalt. Het door [geïntimeerde] op 31 juli 2006 aan de vennootschap ter beschikking gestelde bedrag is kennelijk aangewend om op 1 september 2006 een camper te kopen, getuige ook de aankoopbon van die datum. Het op de aankoopbon vermelde bedrag aan omzetbelasting is, naar onbetwist vaststaat, door de vennootschap teruggevraagd van de fiscus. Voorts is de camper, naar [appellant] ter zitting heeft erkend, door de vennootschap ook daadwerkelijk ingezet voor de verhuur. Dat alles rechtvaardigt de conclusie dat er een overeenkomst bestond tussen [geïntimeerde] en de vennootschap. De enkele omstandigheid dat [appellant] zelf niet is betrokken bij het aangaan van de overeenkomst en dat de latere correspondentie over de kwestie uitsluitend is gevoerd met [appellant jr.] maakt dat niet anders. Feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden zijn niet aangevoerd.
3.6.
Met de derde grief betoogt [appellant] dat de aanschaf van een camper niet binnen de doelomschrijving van de vennootschap valt en dat dit voor [geïntimeerde] ook kenbaar was gezien de bij de kamer van koophandel neergelegde registratie, zodat hij als vennoot niet aansprakelijk kan worden gesteld voor de uit de geldlening voortvloeiende vordering.
De grief faalt. Aan de enkele omstandigheid dat in de doelomschrijving van de vennootschap het woord camper als te verhuren object niet voorkomt komt onvoldoende betekenis toe. De vennootschap richtte zich volgens haar doelomschrijving met name op de verhuur van caravans. In technische zin moge er enig onderscheid zijn tussen een camper en een caravan, de aard van het gebruik is min of meer hetzelfde, te weten een tijdelijk verplaatsbaar verblijf voor - meestal - vakantiedoeleinden. Bovendien, zo is ter zitting uit een uitlating van [appellant] gebleken, kwam het wel vaker voor dat campers voor dat doel werden ingezet door de vennootschap.
3.7.
De vierde en vijfde grief zien op (het moment van) de omzetting van de investeringsovereenkomst in een overeenkomst van geldlening. [appellant] betoogt dat hij daaraan niet gebonden is omdat hij reeds per 1 januari 2010 als vennoot is teruggetreden, terwijl die overeenkomst van geldlening eerst is gesloten op 14 april 2010.
Ook deze grieven falen. Wanneer al niet moet worden aangenomen dat de overeenkomst om de investeringsovereenkomst om te zetten in een geldlening reeds eerder tot stand was gekomen (in de niet betwiste brief van 3 december 2009 van [geïntimeerde] aan de vennootschap is sprake van een overeenkomst van geldlening die nog moet worden “geformaliseerd”), vaststaat dat ruim voor het uittreden van [appellant] reeds de nodige problemen waren gerezen over de tekortkoming in de nakoming van de investeringsovereenkomst door de vennootschap. In dat kader hebben reeds voor het uittreden van [appellant] onderhandelingen plaatsgevonden tussen de vennootschap, vertegenwoordigd door [appellant jr.] , en [geïntimeerde] , zoals onder meer blijkt uit de daartoe door [geïntimeerde] overgelegde correspondentie, waaronder voormelde brief. Van de zijde van de vennootschap zijn daartoe ook voorstellen gedaan gericht op een aflossing van de schuld aan [geïntimeerde] . De hoofdelijke verbondenheid van [appellant] voor de schulden van de vennootschap die zijn ontstaan tijdens de periode dat hij vennoot was eindigt niet indien - zoals hier - die schulden voortvloeien uit een voor de uittreding aangegane overeenkomst. Degene die vennoot is op het moment van het aangaan van de overeenkomst (in dit geval de investeringsovereenkomst) is in beginsel op grond daarvan aansprakelijk voor een tekortkoming in de nakoming daarvan. Dat de vennootschap na het uittreden van [appellant jr.] een (definitieve) regeling heeft getroffen in de vorm van een geldlening, om de uit die tekortkoming voortvloeiende verbintenissen op termijn te kunnen voldoen, maakt dat niet anders. Evenmin is van belang dat [appellant] als ex-vennoot niet bij de nadere overeenkomst tussen de vennootschap en [geïntimeerde] is betrokken. Ook overigens zijn door [appellant] geen omstandigheden aangevoerd waarom voornoemd beginsel hier niet zou opgaan.
3.8.
De zesde grief ziet op de buitengerechtelijke incassokosten. Deze grief heeft geen betekenis meer, nu de achtergrond ervan kennelijk gelegen is in het hiervoor als onjuist beoordeelde standpunt van [appellant jr.] dat de vorderingen jegens hem hadden moeten worden afgewezen.
3.9.
De slotsom is dat alle grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in appel daaronder mede begrepen de kosten in het incident.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep gevallen aan de zijde van [geïntimeerde] en begroot op € 704,- aan verschotten en € 4.632,- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A. Goslings, C.M. Aarts en R.Tj. Terpstra en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2015.