ECLI:NL:GHAMS:2015:259

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 februari 2015
Publicatiedatum
4 februari 2015
Zaaknummer
200.156.936/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.B.C.M. van der Reep
  • M. Wigleven
  • J.A. van Keulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing naar Polen met minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 3 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming voor een verhuizing naar Polen van de vrouw met haar minderjarige kind. De vrouw, die de Poolse nationaliteit heeft, was in hoger beroep gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin haar verzoek om met haar kind naar Polen te verhuizen was afgewezen. De man, de vader van het kind, heeft in incidenteel hoger beroep verzocht om de hoofdverblijfplaats van het kind bij hem te bepalen.

De vrouw heeft aangevoerd dat zij in Nederland geen perspectief heeft op de arbeidsmarkt en dat haar kansen in Polen veel beter zijn. Ze heeft een vaste aanstelling in Polen en heeft al geschikte woonruimte gevonden. De man daarentegen betwist dat de vrouw haar mogelijkheden op de Nederlandse arbeidsmarkt niet heeft benut en stelt dat het belang van het kind om in zijn vertrouwde omgeving op te groeien zwaarder weegt dan het belang van de vrouw om te verhuizen.

Het hof heeft overwogen dat het belang van de vrouw om met haar kind naar Polen te verhuizen zwaar weegt, vooral gezien haar financiële situatie en de mogelijkheid om in Polen een betere baan te vinden. Het hof heeft ook rekening gehouden met het belang van het kind, dat al bekend is met de Poolse omgeving en de taal spreekt. De vrouw heeft voldoende aangetoond dat de verhuizing goed is voorbereid en dat het kind in Polen aan niets zal ontbreken.

Uiteindelijk heeft het hof de vrouw vervangende toestemming verleend om met het kind naar Polen te verhuizen, met inachtneming van een zorgregeling die het contact tussen de man en het kind waarborgt. De hoofdverblijfplaats van het kind blijft bij de vrouw, en de man kan het kind gedurende vijf aaneengesloten dagen per maand in Nederland zien, evenals tijdens de schoolvakanties.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 3 februari 2015
Zaaknummer: 200.156.936/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: C/14/153395/FA RK 14/647
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. M.A. Weenink te Amsterdam,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. J.E. Smal te Limmen.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2.
De vrouw is op 1 oktober 2014 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 2 juli 2014 van de rechtbank Noord-Holland, met kenmerk C/14/153395/FA RK 14/647.
1.3.
De man heeft op 12 november 2014 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld en zijn verzoek gewijzigd. Aan zijn verzoek om te bepalen dat de hierna nader te noemen minderjarige [de minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij hem heeft, is niet langer enige voorwaarde verbonden. Bij brief van 18 november 2014, binnengekomen ter griffie van dit hof op 19 november 2014, heeft de advocaat van de man verzocht een bepaalde zinsnede uit het verweerschrift als niet geschreven te beschouwen.
1.4.
De vrouw heeft op 17 december 2014 een verweerschrift in het hoger beroep van de man ingediend.
1.5.
De vrouw heeft op 8 december 2014 en op 15 december 2014 nadere stukken ingediend.
1.6.
De man heeft op 8 december 2014 en op 15 december 2014 nadere stukken ingediend.
1.7.
De zaak is op 18 december 2014 ter terechtzitting behandeld.
1.8.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- mevrouw […], vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de Raad).

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn [in] 2002 te [A] (Polen) gehuwd. Hun huwelijk is op 11 september 2013 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 7 augustus 2013 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk is geboren […] (hierna: [de minderjarige]) [in] 2010. De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige]. De vrouw heeft de Poolse nationaliteit, de man de Nederlandse.
2.2.
Partijen zijn in maart 2013 uit elkaar gegaan. Sindsdien geldt tussen de man en [de minderjarige] een zorgregeling waarbij [de minderjarige] iedere vrijdag en om de week een weekend bij de man is. Partijen hebben deze zorgregeling vastgelegd in het ouderschapsplan van 21 juni 2013.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de vrouw om te bepalen dat het haar is toegestaan met [de minderjarige] naar Polen te verhuizen, zo nodig onder door de rechtbank te bepalen voorwaarden met betrekking tot de omgang tussen [de minderjarige] en de man, afgewezen.
Voorts is, voor zover thans van belang, het zelfstandig verzoek van de man om te bepalen dat [de minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij hem zal hebben, afgewezen.
3.2.
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, primair:
- haar toestemming te verlenen om met [de minderjarige] naar Polen ([A]) te verhuizen en hem aldaar naar school te laten gaan;
- te bepalen dat de vrouw eraan dient mee te werken dat:
a. [de minderjarige] ten minste eenmaal per vier weken voor een weekend van ten minste drie dagen naar Nederland zal komen voor een verblijf bij de man;
b. de man [de minderjarige] eenmaal per vier weken (twee weken na het hiervoor genoemde weekend) een (lang) weekend in Polen bij zich kan hebben in door de vrouw voor de man en [de minderjarige] te regelen kosteloze huisvesting;
c. [de minderjarige] in de Poolse zomervakantie gedurende de helft van de acht vakantieweken met de man kan doorbrengen, waarbij [de minderjarige], zolang hij geen acht jaar oud is, maximaal drie aaneengesloten weken achter elkaar bij iedere ouder verblijft;
d. [de minderjarige] in de Poolse wintervakantie (naar keuze van de man) gedurende een of twee weken bij de man verblijft;
e. [de minderjarige] in de even jaren gedurende de Poolse kerstvakantie (van een week) bij de man verblijft;
f. [de minderjarige] gedurende de Poolse meivakantie (van drie dagen inclusief het aansluitende weekend) bij de man verblijft;
g. [de minderjarige] ten minste tweemaal per week contact zal hebben met de man via telefoon of Skype;
h. de zorgregeling vanaf 1 september 2017, wanneer [de minderjarige] leerplichtig wordt, wordt aangepast, met dien verstande dat de frequentie en omvang van het contact van de man met [de minderjarige] zoveel mogelijk blijft gehandhaafd;
- te bepalen dat de vrouw de kosten voor één retourvlucht Nederland-Polen per vier weken voor de man zal vergoeden tot een maximumbedrag van € 169,- per ticket.
Subsidiair verzoekt zij haar toestemming te verlenen om met [de minderjarige] naar [A] (Polen) te verhuizen en hem daar naar school te laten gaan, met bepaling dat de vrouw moet meewerken aan een andere zorgregeling die het hof juist zal achten, zoveel mogelijk rekening houdend met het gegeven dat beide ouders hun steentje dienen bij te dragen in de compensatie en verzachting van de gevolgen van de verhuizing.
3.3.
De man verzoekt de verzoeken van de vrouw af te wijzen.
Indien het verzoek van de vrouw wordt toegewezen, verzoekt de man te bepalen dat een zorgregeling tussen de man en [de minderjarige] wordt vastgesteld:
  • zolang [de minderjarige] nog geen zeven jaar oud is en derhalve nog niet leerplichtig is: acht dagen per maand – van zaterdag tot en met de week daarop op zondag 18.00 uur, alsmede alle Nederlandse schoolvakanties en de vrije dagen en erkende feestdagen, althans een zodanige zorgregeling vast te stellen als het hof juist zal achten;
  • vanaf de datum waarop [de minderjarige] leerplichtig is: een weekend per 21 dagen van vrijdagmiddag na schooltijd tot en met zondagavond, alsmede alle Nederlandse schoolvakanties en de vrije dagen en erkende feestdagen, althans een zodanige zorgregeling vast te stellen als het hof juist zal achten;
en te bepalen dat de reiskosten van de man tot een maximum van € 600,- per keer en de kosten van [de minderjarige] geheel voor rekening van de vrouw komen, althans een zodanige financiële regeling vast te stellen als het hof juist zal achten, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist zal achten.
In incidenteel hoger beroep verzoekt de man, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat [de minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de man zal hebben, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist zal achten en te bepalen dat een zorgregeling tussen de vrouw en [de minderjarige] wordt vastgesteld waarbij [de minderjarige] eens per veertien dagen van woensdagmiddag tot en met zondag 18.00 uur in Nederland bij de vrouw zal zijn, alsmede dat [de minderjarige] een week in de voorjaarsvakantie, een weekend met Pasen, een week gedurende de meivakantie, de helft van de zomervakantie, de herfstvakantie en de helft van de kerstvakantie bij de vrouw zal zijn, waarbij de reiskosten van de vrouw en [de minderjarige] voor rekening van de vrouw komen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist zal achten.

4.Beoordeling van het hoger beroep

In principaal hoger beroep
4.1.
Met betrekking tot de eerste grief van de vrouw, waarin zij erover klaagt dat de rechtbank bepaalde stukken niet in haar besluitvorming lijkt te hebben betrokken, en de tweede grief van de vrouw voor zover zij daarin klaagt dat de rechtbank de brief van de man van 26 mei 2014 heeft geaccepteerd, overweegt het hof dat - wat daar ook van zij - het hoger beroep er mede toe dient om eventuele fouten en omissies uit de eerste aanleg te herstellen, zodat de grieven van de vrouw in zoverre geen verdere bespreking behoeven.
4.2.
De vrouw bepleit dat haar verzoek om haar vervangende toestemming te verlenen om met [de minderjarige] naar Polen te verhuizen alsnog wordt toegewezen, voornamelijk omdat zij in Nederland vrijwel geen perspectief op de arbeidsmarkt blijkt te hebben en haar perspectieven op de Poolse arbeidsmarkt veel beter liggen. Na de beëindiging van haar dienstverband bij [bedrijf] medio 2013, als gevolg van een reorganisatie, heeft de vrouw alleen al in de periode van juni 2013 tot 7 maart 2014 59 keer gesolliciteerd in Nederland, zonder positief resultaat. In Polen heeft de vrouw gezien haar opleiding (zij heeft in Polen een universitaire economiestudie afgerond) en ervaring daarentegen uitstekende arbeidsperspectieven. Zij is gespecialiseerd in de outsourcing van financiële administraties naar het buitenland, in het bijzonder naar lagelonenlanden. Op 2 juni 2014 is zij in dienst getreden bij [werkgever] te [A] en drie maanden later heeft zij een vaste aanstelling gekregen. Een nog langer durende werkloosheid zou niet alleen haar financiële stabiliteit hebben ondermijnd, maar zou ook haar kansen om een geschikte baan te vinden verder doen afnemen en als gevolg daarvan haar mogelijkheden om te voorzien in haar levensonderhoud en dat van [de minderjarige].
De vrouw werkt fulltime bij [werkgever], maar zij kan haar uren flexibel indelen en zij kan gedeeltelijk thuis werken. Vanwege deze procedure over de vervangende toestemming, en omdat de aard van het project het toelaat, is het de vrouw vooralsnog toegestaan vanuit het kantoor in [B] te werken. Begin 2015 wordt echter verwacht dat zij op het kantoor in [A] komt werken. Ook dan zal de vrouw echter met enige regelmaat naar Nederland moeten reizen.
Naast haar belang bij een baan op haar opleidingsniveau, is haar belang bij een verhuizing gelegen in het feit dat veel van haar familie en vrienden in [A] wonen, onder wie haar ouders.
De vrouw beschikt al over geschikte woonruimte in [A]. [de minderjarige] kan naar een dichtbijgelegen internationale school en daarnaast kan hij op zaterdag Nederlandse les krijgen. In Polen gaan kinderen van 8.00 tot 16.00 uur naar school. Het schoolsysteem is ingericht op werkende ouders. De vrouw wil en kan haar werktijd aanpassen aan de schooltijden van [de minderjarige].
De vrouw realiseert zich dat een verhuizing naar Polen de overeengekomen zorgregeling tussen [de minderjarige] en de man belemmert. Via Skype is wekelijks contact echter goed mogelijk. De vrouw doet verder een concreet voorstel met betrekking tot de invulling van de zorgregeling. Er gaan dagelijks meerdere vluchten tegen acceptabele prijzen naar [A]. Zij is bereid de kosten van een retourticket per maand te voldoen. Zo wordt de frequentie van het contact weliswaar lager, maar is het contact langduriger.
Het zwaartepunt van de opvoeding ligt bij de vrouw en dus is het in het belang van [de minderjarige] dat zijn verblijf bij haar wordt voortgezet en op de best mogelijke manier wordt vormgegeven. Het is ook in [de minderjarige]’ belang zijn moeder gelukkig te zien. Zij zal gelukkiger zijn als zij werk kan doen dat bij haar past.
Tot slot merkt de vrouw op dat [de minderjarige] vloeiend Pools spreekt, dat hij vertrouwd is met zijn in Polen wonende familie en dat hij gewend is om de vliegreis van en naar Polen te maken.
4.3.
Volgens de man heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw terecht afgewezen. Het belang van [de minderjarige] om in een voor hem vertrouwde omgeving op te groeien en een volwaardige band met zijn vader te ontwikkelen, prevaleert boven het belang van de vrouw om in Polen te gaan werken. De vrouw heeft bovendien niet aangetoond dat haar perspectieven op de arbeidsmarkt in Polen beter liggen dan in Nederland. De man betwist dat sprake was van een gedwongen ontslag bij [bedrijf]. Al in mei 2013 heeft de vrouw in Polen gesolliciteerd. Hij verdenkt haar er dan ook van dat zij steeds al van plan is geweest terug te keren naar Polen.
De door de vrouw voorgestelde wijziging van de zorgregeling vormt naar de mening van de man onvoldoende compensatie. Te vrezen valt bovendien dat de vrouw de zorgregeling niet zal nakomen, omdat zij niet openstaat voor overleg en overbezorgd is als het op [de minderjarige] aankomt. De communicatie tussen partijen is zeer slecht. De man probeert al anderhalf jaar om de zorgregeling uit te breiden, maar tot dusverre zonder resultaat. Daarnaast acht de man het voorstel van de vrouw minder goed uitvoerbaar dan zij het voorstelt. Aangezien de verstandhouding van de man met de familie van de vrouw getroebleerd is geraakt, zal de man in een hotel moeten overnachten als hij [de minderjarige] bezoekt, hetgeen extra kosten meebrengt. Daar komt bij dat de man en zijn nieuwe partner in februari 2015 een kind verwachten. Regelmatige reizen naar Polen vindt de man dan ook niet wenselijk. Dat de man en zijn partner een dochter verwachten, betekent voorts dat [de minderjarige] een halfzusje zal krijgen. Dit kind en [de minderjarige] hebben er belang bij een band met elkaar op te bouwen, hetgeen bemoeilijkt zou worden door een verhuizing van [de minderjarige] naar Polen.
4.4.
De Raad heeft ter zitting in hoger beroep aangeboden een onderzoek in te stellen naar de vraag of het belang van [de minderjarige] zich verzet tegen een verhuizing naar Polen. De vrouw heeft de verhuizing goed voorbereid, maar het is de vraag in hoeverre de te maken afspraken over bijvoorbeeld de zorgregeling zullen worden uitgevoerd, gezien de slechte communicatie tussen partijen, aldus de Raad. Het doen van een onderzoek zou echter wel een vertraging van enkele maanden meebrengen. Om die reden heeft de vrouw, die vreest haar baan kwijt te raken indien zij nog enkele maanden extra in Nederland zou moeten blijven, zich tegen het voorstel van de Raad verzet. De man heeft zich achter het advies van de Raad geschaard.
4.5.
Het hof overweegt als volgt. Het onderhavige geschil tussen partijen gaat over de uitoefening van het gezamenlijk gezag over [de minderjarige]. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek dient de rechter in dit soort geschillen een zodanige beslissing te nemen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Bij deze beoordeling dient de rechter de belangen van alle betrokkenen in aanmerking te nemen en tegen elkaar af te wegen. Het belang van het kind staat daarbij voorop en dient een overweging van de eerste orde te zijn. Dat neemt niet weg dat, afhankelijk van alle omstandigheden van het geval, andere belangen zwaarder kunnen wegen. Het gaat dan om enerzijds het belang van de vrouw om met [de minderjarige] naar Polen te verhuizen en anderzijds het belang van de man om omgang te hebben met [de minderjarige] op gelijke wijze als thans het geval is en hem in zijn directe omgeving te zien opgroeien.
4.6.
Het hof acht zich aan de hand van de stukken en hetgeen ter zitting in hoger beroep naar voren is gekomen, voldoende voorgelicht om deze belangenafweging te maken en ziet derhalve geen aanleiding om de Raad te verzoeken onderzoek te doen.
4.7.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het volgende gebleken. Nadat partijen een relatie hebben gekregen, is de vrouw in 1997 vanuit Polen naar Nederland verhuisd. Beide partijen werkten tot de geboorte van [de minderjarige] in december 2010 fulltime. Na zijn geboorte heeft de vrouw aansluitend aan haar zwangerschaps- en bevallingsverlof ouderschapsverlof opgenomen en vervolgens is zij parttime (drie dagen per week) gaan werken.
De vrouw was van 2008 tot 1 juli 2013 werkzaam als financieel expert bij [bedrijf]. De man werkte na de geboorte van [de minderjarige] (en nog steeds) vier dagen per week. Sinds partijen in maart 2013 uit elkaar zijn gegaan, ziet de man [de minderjarige] iedere vrijdag en om de week een weekend. De hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] is bij de vrouw.
Gelet op het hoofdverblijf van [de minderjarige] en de inhoud van de zorgregeling tussen de man en [de minderjarige], moet naar het oordeel van het hof worden geconcludeerd dat het zwaartepunt van de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] bij de vrouw ligt.
4.8.
Het hof is van oordeel dat het belang van de vrouw om met [de minderjarige] naar Polen te verhuizen, zwaar weegt. De vrouw dient in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien. Zij heeft met het in het geding brengen van een grote hoeveelheid sollicitaties alsmede de (afwijzende) reacties daarop, voldoende aangetoond dat zij er in een tijdsbestek van circa een jaar niet in is geslaagd een passende functie in Nederland te vinden. Hetgeen de man daartegenover heeft aangevoerd, is te speculatief om te aanvaarden dat de vrouw haar mogelijkheden op de Nederlandse arbeidsmarkt onvoldoende heeft benut. Het hof gaat daaraan voorbij. Dat de vrouw ook de Poolse arbeidsmarkt is gaan verkennen, is daarom begrijpelijk, niet alleen omdat zij zich moet kunnen ontplooien – mede in aanmerking genomen haar opleidingsniveau en werkverleden -, maar ook omdat zij een zwaarwegend financieel belang heeft bij het vinden van een baan. Daarnaast is haar belang erin gelegen dat zij in de nabijheid van haar familie woont.
De vrouw heeft voorts voldoende aannemelijk gemaakt dat het haar en [de minderjarige] in Polen aan niets zal ontbreken op het gebied van huisvesting, school en opvang, zodat in zoverre voldoende is komen vast te staan dat de verhuizing naar Polen goed is voorbereid.
Het antwoord op de vraag of de verhuizing voor haar werk noodzakelijk is, zoals de vrouw stelt, moet bevestigend luiden. De stellingen van de man bevatten ontoereikend houvast voor de veronderstelling dat de werkgever van de vrouw bereid zou zijn haar blijvend vanuit [B] werkzaam te laten zijn.
Nu de vrouw de primaire verzorger is van [de minderjarige], wordt met tegemoetkoming aan het belang van de vrouw ook het belang van [de minderjarige] gediend. In het kader van de vereiste belangenafweging komt aan dit belang derhalve een groot gewicht toe.
4.9.
Tegenover voornoemd belang van de vrouw staan evenwel belangen die evenzeer zwaar wegen. Het gaat daarbij om het belang van de man om [de minderjarige] in zijn directe omgeving te kunnen zien opgroeien en als gezagdragende ouder bij zijn verzorging en opvoeding betrokken te blijven, het belang van [de minderjarige] om in zijn vertrouwde omgeving te kunnen opgroeien en het belang van de man en [de minderjarige] om de tijd die zij thans met elkaar doorbrengen niet te bekorten. Vanaf februari 2015 heeft [de minderjarige] er voorts belang bij om een band op te kunnen bouwen met zijn halfzusje.
4.10.
De man heeft er terecht op gewezen dat hij door een eventuele verhuizing van de vrouw met [de minderjarige] naar Polen wordt beperkt in zijn mogelijkheden om in de door hem gewenste mate een aandeel te hebben in de zorg en opvoeding voor [de minderjarige]. Daarmee is zowel een belang van hemzelf als een belang van [de minderjarige] gemoeid.
Naar het oordeel van het hof leidt de door de vrouw gewenste verhuizing er echter niet toe dat de inhoud en frequentie van het contact tussen [de minderjarige] en de man tot een onaanvaardbaar niveau worden teruggebracht. Anders dan de man is het hof van oordeel dat de door de vrouw voorgestelde aanpassing van de zorgregeling in voldoende mate tegemoet komt aan de onder 4.9. genoemde belangen van de man en [de minderjarige] om omgang te hebben met elkaar. Weliswaar neemt de frequentie van het contact in dat geval af, maar de omgang tussen de man en [de minderjarige] zal nog steeds substantieel zijn.
Het hof deelt niet de vrees van de man dat de vrouw de zorgregeling niet zou nakomen. De vrouw heeft ter zitting nog eens bevestigd dat zij haar voorstel en aanbod gestand zal doen. Hoewel vast staat dat de communicatie tussen partijen sinds enige tijd moeizaam verloopt en dat partijen strijden over de door de man gewenste uitbreiding van de zorgregeling, acht het hof van belang dat de vrouw tot op heden de vastgelegde zorgregeling steeds heeft uitgevoerd. Er zijn derhalve geen aanknopingspunten om te veronderstellen dat de vrouw, die heeft verklaard waarde te hechten aan de band tussen [de minderjarige] en de man, haar medewerking stop zal zetten. Dat de vrouw niet zonder meer heeft ingestemd met uitbreiding van de zorgregeling, levert, anders dan de man heeft aangevoerd, niet zonder meer aanwijzing op dat de vrouw erop uit is zijn rol in het leven van [de minderjarige] te verkleinen.
Het hof gaat er daarom tevens vanuit dat de vrouw haar ter zitting gedane toezegging dat zij zal stimuleren dat tussentijds contact plaatsvindt tussen de man en [de minderjarige] via onder meer Skype, gestand zal doen.
Naar het oordeel van het hof worden door het voorgaande de gevolgen van de verhuizing voor [de minderjarige] en de man verzacht en blijven er voldoende waarborgen voor het continueren van een uitgebreid contact tussen de man en [de minderjarige] bestaan.
4.11.
Niet gebleken is voorts dat de belangen van [de minderjarige] die zich tegen de verhuizing verzetten, zoals de man stelt, zwaarder wegen dan het belang dat [de minderjarige] bij voortgezet verblijf bij zijn moeder en daarmee de verhuizing, heeft. Er bestaat geen grond om eraan te twijfelen dat [de minderjarige] over voldoende veerkracht beschikt om goed met alle wisselingen als gevolg van de verhuizing om te gaan. Voorts acht het hof van belang dat [de minderjarige] reeds regelmatig in Polen komt, dat hij de Poolse taal vloeiend spreekt en dat hij bekend is met de leefomgeving in [A] en zijn in Polen wonende grootouders en overige familieleden.
4.12.
Het hof overweegt dat het belang van de man bij omgang met [de minderjarige] en het spelen van een actieve rol in zijn leven een factor is die zwaar moet wegen. Gelet echter op al hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat, de belangen van [de minderjarige] in aanmerking genomen, het belang van de vrouw om met [de minderjarige] naar Polen te verhuizen zwaarder weegt dan de belangen van de man. De vrouw heeft succes met haar grieven. De bestreden beschikking kan niet in stand blijven.
Het hof zal de vrouw vervangende toestemming verlenen om met [de minderjarige] naar Polen te verhuizen en hem daar naar school te laten gaan, met bepaling van een zorgregeling als hierna te melden. Hetgeen de man voor het overige heeft aangevoerd, is niet voldoende om anders te oordelen.
4.13.
Wat betreft de zorgregeling tussen [de minderjarige] en de man vanaf het moment dat [de minderjarige] met de vrouw naar Polen zal zijn verhuisd, overweegt het hof als volgt. Op 15 december 2017 zal [de minderjarige] zeven jaar oud worden en alsdan zal hij leerplichtig zijn, hetgeen gevolgen zal hebben voor de vorm van de zorgregeling. Het hof zal derhalve een zorgregeling vaststellen voor de periode tot 15 december 2017; de invulling van de regeling vanaf die datum zal het hof aan partijen overlaten, omdat de dan geldende omstandigheden te ongewis zijn om nu al een regeling vast te stellen.
Gelet op alle omstandigheden van het geval, daaronder begrepen de huidige zorgregeling tussen [de minderjarige] en de man, de leeftijd van [de minderjarige] en de reis die hij zal moeten afleggen om omgang te hebben met de man, acht het hof het redelijk een zorgregeling te bepalen waarbij [de minderjarige] gedurende vijf aaneengesloten dagen per maand, daarin begrepen telkens het eerste weekend van die maand, bij de man in Nederland zal verblijven. Met name nu de man in februari 2015 opnieuw vader zal worden, acht het hof het niet redelijk om van hem te vergen dat hij, zoals de vrouw heeft voorgesteld, eens per vier weken (een lang weekend) in Polen verblijft. Het verdient echter aanbeveling dat de man kennismaakt met de leefomgeving van [de minderjarige] in Polen. De vrouw dient derhalve mogelijk te maken dat de man [de minderjarige] eens per twee maanden drie dagen in Polen bezoekt. Het is aan de man om te bepalen of hij gebruik wenst te maken van deze mogelijkheid.
Naast de reguliere omgang acht het hof het redelijk om, ter compensatie van het verminderde contact, een uitgebreide zorgregeling vast te leggen tijdens de Poolse schoolvakanties van [de minderjarige]. Derhalve zal worden bepaald dat [de minderjarige] 2/3 deel van zijn vakanties bij de man doorbrengt, tijdig in goed overleg tussen partijen vast te stellen.
De vrouw dient er daarnaast voor zorg te dragen dat [de minderjarige] ten minste tweemaal per week contact zal hebben met de man via telefoon of Skype.
Tot slot wordt bepaald dat de vrouw de kosten van alle vliegtickets van [de minderjarige] (en indien van toepassing: zijn begeleider) ten behoeve van de hiervoor vermelde zorgregeling voor haar rekening neemt met een maximum van € 200,- per retourticket. Indien de man eens per twee maanden naar Polen wenst te komen, neemt de vrouw ook die ticketkosten voor haar rekening, met een maximum van € 200,- voor een retourticket. Aangezien de man heeft aangegeven geen gebruik te willen maken van het aanbod van de vrouw om het kosteloos verblijf van de man bij familieleden van haar te faciliteren, zullen de verblijfskosten van de man in Polen voor zijn rekening komen.
Voorgaande zorgregeling doet naar het oordeel van het hof recht aan de door de vrouw uitgesproken wens om het contact tussen [de minderjarige] en zijn vader zoveel mogelijk te waarborgen.
Incidenteel hoger beroep
4.14.
De man heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem te bepalen, kort gezegd omdat de man van mening is dat hij, met name gezien zijn gezinssituatie, [de minderjarige] meer te bieden heeft dan de vrouw.
4.15.
In de beslissing om de vrouw toestemming te verlenen met [de minderjarige] naar Polen te verhuizen, ligt besloten dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij haar zal blijven. Ook overigens is niet gebleken dat het belang van [de minderjarige] een wijziging van zijn hoofdverblijfplaats vergt. Het verzoek van de man om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem te bepalen wordt dan ook afgewezen. De bestreden beschikking zal op dit punt worden bekrachtigd.
4.16.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
In principaal en incidenteel hoger beroep
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, opnieuw rechtdoende:
verleent de vrouw vervangende toestemming om met [de minderjarige] te verhuizen naar Polen en [de minderjarige] aldaar naar school te laten gaan;
bepaalt de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen partijen tot 10 december 2017 aldus dat:
  • [de minderjarige] vijf aaneengesloten dagen per maand bij de man in Nederland zal verblijven, daarin begrepen telkens het eerste weekend van die maand;
  • de man desgewenst [de minderjarige] eens per twee maanden gedurende drie dagen in Polen kan bezoeken;
  • [de minderjarige] 2/3 deel van de Poolse schoolvakanties bij de man in Nederland zal verblijven;
  • [de minderjarige] ten minste tweemaal per week contact zal hebben met de man via telefoon of Skype;
  • de vrouw de vliegtickets van [de minderjarige] (en indien van toepassing: zijn begeleider) alsmede de man ten behoeve van de hiervoor vermelde zorgregeling betaalt met een maximum van € 200,- per retourticket;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte;
In incidenteel hoger beroep
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.B.C.M. van der Reep, mr. M. Wigleven en mr. J.A. van Keulen in tegenwoordigheid van mr. F.J.E. van Geijn als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2015.