ECLI:NL:GHAMS:2015:2830

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 juli 2015
Publicatiedatum
9 juli 2015
Zaaknummer
200.058.089-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging leaseovereenkomsten en verjaring van rechtsvordering door echtgenote

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vernietiging van leaseovereenkomsten door de echtgenote van een man die deze overeenkomsten had afgesloten met Dexia. De appellante, die niet zelf de leaseovereenkomsten had ondertekend, stelde dat zij haar vernietigingsbevoegdheid had behouden. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat de echtgenoot door ondertekening van het Dexia Aanbod afstand had gedaan van zijn rechten, maar niet van die van de appellante. De kantonrechter oordeelde dat de rechtsvordering tot vernietiging was verjaard, omdat de appellante eerder dan drie jaar voor haar vernietigingsbrief op de hoogte was van de leaseovereenkomsten. Het hof bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de appellante niet in staat was gebleken tegenbewijs te leveren tegen het bewijsvermoeden dat zij eerder op de hoogte was van de overeenkomsten. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde de appellante in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.058.089/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : 1032942 DX EXPL 09-190
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 7 juli 2015
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en Dexia genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 1 februari 2010 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 4 november 2009, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen haar als eiseres en Dexia als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met één productie;
- akte van [appellante];
- antwoordakte van Dexia.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en voor recht zal verklaren dat de leaseovereenkomsten rechtsgeldig zijn vernietigd en Dexia - uitvoerbaar bij voorraad - zal veroordelen tot terugbetaling van al hetgeen onder deze overeenkomsten aan haar is betaald, met rente, met beslissing over de proceskosten, met nakosten.
Dexia heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep, met beslissing - uitvoerbaar bij voorraad - over de proceskosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat ook het hof deze feiten als vaststaand zal aannemen.

3.Beoordeling

3.1
Deze procedure ziet op acht door de echtgenoot van [appellante], […] (hierna: [A]), met Dexia of haar rechtsvoorgangster Bank Labouchere N.V. of Legio Lease B.V. gesloten leaseovereenkomsten die door Dexia zijn beëindigd nadat [A] is gestopt met het betalen van de maandtermijnen. De restschulden heeft [A], op een bedrag van € 355,51 na, onbetaald gelaten.
3.2
Op 18 juni 2003 heeft [A] het “Aanmeldingsformulier Dexia Aanbod” (hierna: het Dexia Aanbod) ondertekend. Door die ondertekening is [A] de “Overeenkomst Dexia Aanbod” aangegaan. [appellante] heeft het Dexia Aanbod niet ondertekend.
3.3
Bij beschikking van 25 januari 2007 (ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033) heeft dit hof op de voet van artikel 7:907, eerste lid, BW een overeenkomst tussen Dexia en anderen verbindend verklaard voor de kring van gerechtigden als bedoeld in artikel 2 van de WCAM-overeenkomst. [A] heeft, op de voet van artikel 7:908 lid 2 BW een opt-outverklaring uitgebracht.
3.4
Bij brief van 28 november 2005 heeft [appellante] met een beroep op artikel 1:89 BW de leaseovereenkomsten vernietigd.
3.5
[appellante] heeft Dexia gedagvaard en, kort samengevat, gevorderd Dexia te veroordelen tot terugbetaling aan [A] van al hetgeen in het kader van de leaseovereenkomsten aan Dexia is betaald. De kantonrechter heeft, kort gezegd en voor zover hier van belang, geoordeeld dat [A] door ondertekening van het Dexia Aanbod weliswaar afstand heeft gedaan van zijn rechten maar niet van de rechten van [appellante] om de leaseovereenkomsten te vernietigen. Vervolgens heeft de kantonrechter het bewijsvermoeden aangenomen dat [appellante] reeds eerder dan drie jaren voor 28 november 2005 kennis heeft gekregen van het bestaan van de leaseovereenkomsten en haar in de gelegenheid gesteld tegenbewijs te leveren. [appellante] heeft zichzelf en [A] als getuigen doen horen, waarop de kantonrechter heeft geoordeeld dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn te vinden voor het oordeel dat [appellante] er in is geslaagd tegenbewijs te leveren en het bewijsvermoeden te ontzenuwen. De vorderingen van [appellante] zijn afgewezen.
3.6
Tegen laatstgenoemde beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellante] met haar grieven op.
3.7
Met
grief 1komt [appellante] op tegen de overweging van de kantonrechter dat, door ondertekening van het Dexia-aanbod, sprake is van een vaststellingsovereenkomst tussen [A] en Dexia. Volgens [appellante] is er geen uitvoering gegeven aan het Dexia Aanbod nu alle leaseovereenkomsten zijn beëindigd vanwege een betalingsachterstand en er voor geen enkele leaseovereenkomst enige regeling is getroffen die afwijkt van de financiële gevolgen zoals die uit de oorspronkelijke overeenkomsten voortvloeide. Er is, aldus [appellante], geen vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen.
Naar het oordeel van het hof heeft [appellante] geen belang bij deze grief. In deze procedure is immers aan de orde de vraag of [appellante] de door [A] gesloten leaseovereenkomsten tijdig heeft vernietigd. Volgens vaste jurisprudentie van dit hof gaat de afnemer van een effectenleaseovereenkomst door ondertekening van het “Aanmeldingsformulier Dexia Aanbod” met Dexia de “Overeenkomst Dexia Aanbod” aan. Dit is een vaststellingsovereenkomst. Als de andere echtgenoot (in casu [appellante]) het Dexia Aanbod niet heeft ondertekend en dus niet de vaststellingsovereenkomst is aangegaan, heeft hij jegens Dexia geen afstand gedaan van de vernietigingsbevoegdheid. Aldus heeft [appellante] haar vernietigingsbevoegdheid, zoals die in deze procedure aan de orde is, behouden.
3.8
De
grieven 2 tot en met 5lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
Uit het voorgaande blijkt dat [appellante] haar recht heeft behouden om op grond van artikel 1:89 lid 1 BW de leaseovereenkomsten te vernietigen, omdat zij voor het aangaan daarvan door [A] geen schriftelijke toestemming heeft gegeven. Uit artikel 3:52, eerste lid, aanhef en onder d, BW in samenhang met artikel 1:89, eerste lid, BW volgt dat de rechtsvordering tot vernietiging van een overeenkomst wegens het ontbreken van de krachtens artikel 1:88 BW vereiste toestemming verjaart na drie jaren, gerekend vanaf het moment waarop deze bevoegdheid tot vernietiging aan de echtgenoot van wie de toestemming was vereist, ten dienste is komen te staan. Ingevolge artikel 3:52, tweede lid, BW kan, na verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging een overeenkomst niet meer op dezelfde vernietigingsgrond buitengerechtelijk worden vernietigd.
3.9
De verjaringstermijn gaat lopen op het tijdstip waarop de betrokken echtgenoot daadwerkelijk bekend is geworden met het bestaan van de overeenkomst. Op degene die zich op verjaring beroept, in dit geval Dexia, rust de stelplicht en bewijslast van de feiten en omstandigheden waaruit die bekendheid van de echtgenoot kan worden afgeleid. De kantonrechter heeft in dat verband een bewijsvermoeden aangenomen dat [appellante] eerder dan drie jaar voor 28 november 2005 kennis heeft gekregen van het bestaan van de leaseovereenkomsten. Dit bewijsvermoeden vond zijn grond in de stellingen van Dexia dat [A] tussen 27 oktober 1997 en 14 december 1998 zeven andere leaseovereenkomsten met Dexia heeft gesloten die alle met een positief resultaat zijn geëindigd (tussen juli 1998 en november 2001 is in totaal een bedrag van € 50.327,96 aan [A] uitgekeerd) en dat het onaannemelijk is dat [A] zijn echtgenote hiervan niet op de hoogte heeft gesteld nu [A] heeft verklaard dat het zijn doel was zijn echtgenote te verrassen, dat [A] informatie over het jaarinkomen en de loonstrookjes van [appellante] aan Dexia heeft verstrekt en dat er, gezien het grote aantal leaseovereenkomsten ook grote hoeveelheden poststukken aan [A] zijn gestuurd, die [appellante] moeten zijn opgevallen. De kantonrechter heeft vervolgens geoordeeld dat [appellante] - die, daartoe in de gelegenheid gesteld, zichzelf en [A] als getuigen heeft doen horen - er niet in is geslaagd tegenbewijs te leveren.
3.10 Het hof deelt het oordeel van de kantonrechter dat de rechtsvordering van [appellante], tot vernietiging van de leaseovereenkomsten, is verjaard, ook indien niet wordt uitgegaan van een bewijsvermoeden.
Naast de in rechtsoverweging 3.9 opgenomen feiten en omstandigheden - die voor de kantonrechter aanleiding waren om een bewijsvermoeden aan te nemen - zijn ook de volgende feiten en omstandigheden van belang:
- de door [A] afgesloten hypothecaire lening van fl 50.000,- op de (overwaarde van de) woning om leaseovereenkomsten te kunnen financieren, waarvoor ook [appellante] heeft moeten tekenen; hieraan doet niet af dat dit twee leaseovereenkomsten betreft die niet in het geding zijn: van belang is de betrokkenheid van [appellante] bij financiële kwesties;
- de tussenpersoon is enkele malen bij [A] en [appellante] thuis geweest om financiële zaken te bespreken; [appellante] serveerde wel koffie, maar was niet bij het gesprek aanwezig; zij mocht de betreffende persoon niet erg;
- kosten van andere, met positief resultaat afgesloten leaseovereenkomsten, zijn onder meer aangewend voor de aankoop van een nieuwe auto, voor kosten van een tweede huis in Roemenië en voor de reizen daar naartoe; [A] zou dit hebben afgedaan als een “financieel mazzeltje”.
Bovendien blijkt uit de door [appellante] in eerste aanleg onder ede afgelegde verklaring dat zij zich - zoals ook de kantonrechter reeds vaststelde - weinig weet te herinneren, hetgeen voor haar risico dient te blijven. Zo herinnert zij zich niet wanneer en hoe zij bekend is geraakt met de leaseovereenkomsten.
Ten slotte weet [appellante] zich wel te herinneren dat de eerdergenoemde tussenpersoon, bij wie zij geen goed gevoel had, een aantal malen aan huis is geweest maar weet zij niet waarvoor deze tussenpersoon kwam.
Voornoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, leiden het hof tot het oordeel dat [appellante] eerder dan drie jaren vóór de vernietigingsbrief van 28 november 2005 op de hoogte was van het bestaan van de leaseovereenkomsten. Dat de betalingen niet zijn gedaan vanaf een en/of-rekening en in het verlengde daarvan de door [appellante] opgeworpen stelling dat de kantonrechter onterecht een bewijsvermoeden heeft aangenomen kan hier verder buiten bespreking blijven. De grieven 2 tot en met 5 falen.
3.11
Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Het hof komt niet toe aan nadere bewijsvoering. [appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van Dexia begroot op € 263,00 aan verschotten en € 894,00 aan salaris;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.H. de Bock, J.W.M. Tromp en M.P. van Achterberg en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2015.