In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 21 april 2015, die een bevel tot gevangenneming van de verdachte heeft gegeven en een verzoek tot opheffing of schorsing van de voorlopige hechtenis heeft afgewezen. De verdachte, geboren in 1991 en momenteel verblijvende in het huis van bewaring Almere Binnen, is beschuldigd van ernstige misdrijven, waaronder mensenhandel en het uitbuiten van minderjarigen. Het hof heeft op 3 juni 2015 in raadkamer de advocaat-generaal en de verdachte gehoord, bijgestaan door zijn raadsman, mr. I.R. Rigter.
De rechtbank had eerder de voorlopige hechtenis opgeheven, maar het hof oordeelt dat er voldoende ernstige bezwaren zijn tegen de verdachte, die zich schuldig zou hebben gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van zowel minderjarige als kwetsbare meerderjarige slachtoffers. Het hof wijst het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis af, omdat de rechtsorde ernstig is geschokt en de vrijlating van de verdachte zou leiden tot maatschappelijke onrust. Het hof concludeert dat de belangen van de verdachte niet opwegen tegen de maatschappelijke veiligheid en wijst ook het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis af. De beslissing van het hof is genomen in raadkamer op 3 juni 2015.