ECLI:NL:GHAMS:2015:2938

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 juli 2015
Publicatiedatum
15 juli 2015
Zaaknummer
200.162.702-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen ouders en minderjarige na uithuisplaatsing

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een hoger beroep van de Stichting Jeugdbescherming Regio Amsterdam (JBRA) tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland. De ouders van de minderjarige, die sinds juni 2013 bij de grootmoeder verblijft, hebben op 12 januari 2015 hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter. De ouders hebben op 6 maart 2015 een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld. De zaak is op 20 mei 2015 behandeld ter zitting, waar vertegenwoordigers van JBRA, de ouders en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de minderjarige is geboren in 2012 en is onder toezicht gesteld door de kinderrechter. De ouders zijn ontheven uit het gezag over de minderjarige. JBRA heeft een omgangsregeling vastgesteld, maar de ouders hebben verzocht om deze regeling te wijzigen. De ouders willen dat de omgangsregeling wordt uitgebreid, terwijl JBRA stelt dat de omgang voor de minderjarige niet zonder spanning verloopt en dat de frequentie van de omgang moet worden aangepast.

Het hof heeft de zaak inhoudelijk beoordeeld en vastgesteld dat JBRA ontvankelijk is in haar hoger beroep. Het hof heeft overwogen dat de omgangsregeling tussen de ouders en de minderjarige moet worden vastgesteld in het belang van de minderjarige. Het hof heeft geconcludeerd dat de ouders niet goed hebben meegewerkt aan de eerder bepaalde omgangsregeling en dat de psychische gesteldheid van de ouders een rol speelt in de omgang. Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd voor zover deze een omgangsregeling bevatte en bepaald dat de ouders en de minderjarige eenmaal per twee weken gedurende anderhalf uur onder begeleiding van JBRA omgang met elkaar mogen hebben.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 14 juli 2015
Zaaknummer: 200.162.702/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/15/216839 / JU RK 14-838
in de zaak in hoger beroep van:
Stichting Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
tegen
[…] ,
[…] ,
beiden wonende te […] ,
geïntimeerden in principaal hoger beroep,
appellanten in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. M.J. van Rooij te Purmerend.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk JBRA, de moeder en de vader (dan wel gezamenlijk: de ouders) genoemd.
1.2.
JBRA is op 12 januari 2015 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 13 oktober 2014 van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland (hierna: de kinderrechter), met kenmerk C/15/216839 / JU RK 14-838.
1.3.
De ouders hebben op 6 maart 2015 een verweerschrift ingediend en hebben daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.4.
JBRA heeft op 12 mei 2015 nadere stukken ingediend.
1.5.
De zaak is op 20 mei 2015 ter terechtzitting behandeld.
1.6.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- twee vertegenwoordigers van JBRA;
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
- de heer E. Koops, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de Raad).
1.7.
[y] (hierna: de grootmoeder) is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
1.8.
Zoals afgesproken ter zitting heeft JBRA na afloop van de zitting de ontbrekende pagina van het inleidend verzoekschrift in eerste aanleg aan het hof toegezonden.

2.De feiten

2.1.
Uit de moeder is geboren [naam minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ) [in] 2012. De vader heeft [de minderjarige] erkend. [de minderjarige] verblijft sinds juni 2013 bij de grootmoeder.
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van 7 september 2012 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld. Bij beschikking van de kinderrechter van 17 december 2012 is machtiging verleend hem uit huis te plaatsen. De ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing zijn telkens verlengd. Bij beschikking van 4 februari 2015 heeft de rechtbank Noord-Holland de ouders ontheven uit het gezag over [de minderjarige] .
2.3.
JBRA heeft bij schriftelijke aanwijzing van 15 augustus 2014 besloten het contact tussen de ouders en [de minderjarige] als volgt te beperken:
1. Eenmaal per twee weken begeleide omgang.
2. De eerste drie bezoeken vinden als volgt plaats:
- 20 augustus 2014 om 10.00 uur tot en met 11.30 uur bij Spirit, begeleid door JBRA;
- 3 september 2014 om 10.00 uur tot en met 11.30 uur bij Spirit, begeleid door Spirit;
- 17 september 2014 om 10.00 uur tot en met 11.30 uur bij Spirit, begeleid door JBRA.
3. Op 17 september 2014 om 11.30 uur zal er een evaluatie plaatsvinden bij Spirit.
4. Buiten de vastgestelde bezoeken worden er geen extra afspraken gemaakt tussen de ouders en [de minderjarige] .
2.4.
Bij de stukken bevinden zich onder meer:
- een raadsrapport van 7 november 2014;
- de Checklist oudercontacten in de pleegzorg (CHOP) van november 2014.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover in hoger beroep van belang, de schriftelijke aanwijzing van 15 augustus 2014 van JBRA vervallen verklaard voor zover daarin is bepaald dat de ouders eenmaal per twee weken gerechtigd zijn tot begeleide omgang met [de minderjarige] . De rechtbank heeft bepaald dat de ouders en [de minderjarige] eenmaal per week gerechtigd zijn tot omgang en in ieder geval op 1, 15 en 29 oktober 2014 en 12 en 26 november 2014 van 10.00 uur tot 11.30 uur, bij de ouders thuis, voor zolang als JBRA noodzakelijk oordeelt onder begeleiding van JBRA of Spirit.
Deze beschikking is gegeven op het verzoek van de ouders de schriftelijke aanwijzing van JBRA vervallen te verklaren en primair een omgangsregeling vast te stellen van ieder weekend van vrijdagavond tot zondagavond alsmede tijdens de feestdagen en minimaal drie keer per week drie uur omgang onbegeleid bij de ouders thuis, subsidiair een omgangsregeling vast te stellen als in het belang van [de minderjarige] wenselijk is.
3.2.
JBRA verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, de omgangsregeling tussen de ouders en [de minderjarige] vast te stellen op eenmaal per twee weken omgang gedurende anderhalf uur. Het hof begrijpt, en ter zitting heeft JBRA ook bevestigd dat bedoeld is vaststelling van een
begeleideregeling als voormeld.
3.3.
De ouders verzoeken JBRA niet-ontvankelijk te verklaren in de door haar naar voren gebrachte grieven.
In incidenteel hoger beroep verzoeken zij primair een omgangsregeling vast te stellen, waarbij de ouders ieder weekend van vrijdagavond tot zondagavond alsmede tijdens de feestdagen gerechtigd zijn tot omgang met [de minderjarige] , dan wel dat zij gerechtigd zijn om driemaal per week drie uur onbegeleid omgang te hebben bij de ouders thuis. Subsidiair verzoeken zij een omgangsregeling vast te stellen waarbij zij gerechtigd zijn tot eenmaal per week anderhalf uur omgang met [de minderjarige] . Meer subsidiair verzoeken zij een zodanige omgangsregeling vast te stellen als het hof juist acht.

4.Beoordeling van het principaal en incidenteel hoger beroep

4.1.
In hoger beroep is de vraag aan de orde welke omgangsregeling tussen de ouders en [de minderjarige] dient te worden vastgesteld.
4.2.
In tegenstelling tot hetgeen de ouders aanvoeren, is JBRA in haar hoger beroep ontvankelijk, nu de onderhavige beschikking geen beslissing bevat ingevolge een bepaling die voorkomt op de negatieve lijst van artikel 807 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en daarop evenmin een ander appelverbod van toepassing is. De daarmee strijdige en dus onjuiste mededeling onderaan de bestreden beschikking dat geen hoger beroep open staat, kan niet de wettelijke regeling aangaande appellabiliteit opzijzetten. Het hof zal de zaak inhoudelijk behandelen.
4.3.
Nu het inleidend verzoekschrift in deze zaak is ingediend op 10 oktober 2014, dus vóór 1 januari 2015, is op grond van artikel 28 lid 1 van de Overgangswet NBW op de beoordeling daarvan het recht van toepassing zoals dat gold vóór 1 januari 2015. Op grond van artikel 1:263a BW (oud) kan de kinderrechter, die een aanwijzing van JBRA houdende een beperking van het contact tussen het uithuisgeplaatste kind en de met gezag belaste ouder moet beoordelen, die aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren en daarbij een zodanige contactregeling vaststellen als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt.
4.4.
JBRA stelt zich – kort weergegeven – op het standpunt dat de omgang voor [de minderjarige] niet zonder spanning verloopt. De reacties van de ouders zijn tijdens de omgang wisselend en dat is verwarrend voor [de minderjarige] . Het is in het belang van [de minderjarige] dat de omgang rustig en zonder spanning verloopt. Zolang die onrust en spanningen wel aanwezig zijn, zou de frequentie van de omgang moeten worden aangepast, zodat [de minderjarige] zo min mogelijk hiermee wordt geconfronteerd.
4.5.
De ouders weerspreken dat er sprake is van spanning tijdens de omgangsmomenten. Daarnaast hebben de psychische problemen van de ouders geen negatieve invloed op de omgangsmomenten. Het is in het belang van [de minderjarige] dat hij de ouders zo vaak mogelijk ziet. De ouders willen dat [de minderjarige] weer thuis komt wonen, maar het verminderen van de omgangsmomenten staat het hechtingsproces tussen de ouders en [de minderjarige] in de weg.
4.6.
De Raad heeft het hof geadviseerd de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek in hoger beroep van JBRA toe te wijzen.
4.7.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat [de minderjarige] erg blij is om de moeder te zien. Bovendien lijkt hij momenteel geen last te hebben van spanningen door de omgangsmomenten. JBRA stelt weliswaar dat omgang niet zonder spanning voor [de minderjarige] verloopt, maar de ouders weerspreken dat en de grootmoeder heeft als verzorgster van [de minderjarige] dit niet opgemerkt. Daar staat tegenover dat bij de ouders sprake is van psychische problematiek, waardoor zij gering belastbaar zijn. Uit het overgelegde raadsrapport van 7 november 2014 blijkt dat de moeder is gediagnosticeerd met depressie, psychoses, schizofrenie en een borderline persoonlijkheidsstoornis. Uit hetzelfde raadsrapport blijkt dat de vader is gediagnosticeerd met psychoses en schizofrenie. Hoewel de ouders medicijnen voorgeschreven hebben gekregen en onder behandeling zijn geweest, is onduidelijk in hoeverre zij op dit moment hun medicatie volgens voorschrift innemen en of zij nog steeds behandeling krijgen. Op de vraag welk effect dit heeft op het gedrag van de ouders, heeft JBRA naar voren gebracht dat de vader zich passief gedraagt tijdens de contactmomenten met [de minderjarige] . Uit het raadsrapport komt naar voren dat de vader tijdens het gesprek met de Raad een bij vlagen afwezige indruk maakte op de raadsmedewerker en niet goed in staat was te reageren op de vragen van de Raad. Het hof heeft dit ook ter zitting zelf bij de vader kunnen vaststellen. Hij maakte een verwarde indruk op het hof en hij gaf er tijdens de mondelinge behandeling duidelijk blijk van moeite te hebben zich te verhouden tot de werkelijkheid. Met betrekking tot de moeder meldt JBRA dat als zij in psychisch goede doen is, zij tijdens de omgang met [de minderjarige] samen speelt. Als zij psychisch in minder goede doen is, is zij niet goed in staat om aandacht te geven aan [de minderjarige] en reageert zij niet of nauwelijks op zijn behoeften, wensen of vragen. De ouders weerspreken dit niet.
Het hof ziet bevestiging van de geringe belastbaarheid ook in het feit dat de ouders direct voorafgaand aan een begeleid bezoek op 18 mei 2015, nog voordat zij [de minderjarige] zagen, zijn weggegaan, omdat de vader naar huis wilde. Volgens JBRA had de vader toen drugs gebruikt en alcohol genuttigd. Naar het oordeel van het hof moet voorkomen worden dat [de minderjarige] belast wordt door de psychische gesteldheid van de ouders.
Naast de psychische gesteldheid van de ouders, weegt het hof tevens mee dat de ouders niet goed hebben meegewerkt aan de door de kinderrechter bepaalde omgangsregeling van eenmaal per week anderhalf uur omgang. De afspraak tussen JBRA en de ouders was dat tijdens de omgang de ouders begeleiding zouden ontvangen vanuit Cumulus Home. Uit de mail van een maatschappelijk werker van Cumulus Home van 9 april 2015 blijkt echter dat de moeder ‘elke week’ een dag van tevoren afbelde met de mededeling dat iemand anders bij de omgang aanwezig zou zijn. Achteraf bleek dat dit onjuist was en dat er geen begeleiding aanwezig was tijdens de omgangsmomenten. Naar het oordeel van het hof zijn de ouders daarmee op onverantwoorde wijze omgegaan met de (extra) ruimte die ze van de kinderrechter hadden gekregen en is deze handelwijze onwenselijk ten opzichte van [de minderjarige] . De stelling van de ouders dat het verminderen van de omgangsmomenten het hechtingsproces tussen hen en [de minderjarige] in de weg staat, is op zichzelf mogelijk juist. Desondanks is het niet haalbaar dat de ouders [de minderjarige] vaker zien, zoals het hof hiervoor heeft overwogen. In dat kader overweegt het hof dat de achterliggende wens van de ouders om [de minderjarige] weer thuis te hebben, in ieder geval op dit moment niet aan de orde is.
Dit alles leidt ertoe dat het hof het verzoek van JBRA om een omgangsregeling te bepalen waarbij de ouders en [de minderjarige] gerechtigd zijn elkaar onder begeleiding gedurende anderhalf uur per twee weken te zien, zal toewijzen en het meer of anders door de ouders verzochte zal afwijzen. De door JBRA verzochte omgangsregeling acht het hof op dit moment het meest in het belang van [de minderjarige] .
4.8.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
In principaal en incidenteel hoger beroep
vernietigt de bestreden beschikking, doch uitsluitend voor zover daarin een omgangsregeling is vastgesteld, en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de ouders en [de minderjarige] gerechtigd zijn omgang met elkaar te hebben eenmaal per twee weken gedurende anderhalf uur onder begeleiding van JBRA dan wel onder begeleiding van een door JBRA in te schakelen persoon of instantie;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
wijst het verzoek van de ouders in incidenteel hoger beroep af.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A. van den Berg, mr. A.V.T. de Bie en mr. J.W. van Zaane in tegenwoordigheid van mr. H.T. Klein Schiphorst als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2015.