Op 6 augustus 2015 heeft het Gerechtshof Amsterdam een beslissing genomen in de zaak met nummer 200.173.999/01 NOT. Het verzoek, ingediend op 27 juli 2015 door de voorzitter van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden, betrof de verwijzing van een klacht van [X] tegen [Y], notaris te [plaatsnaam], naar de kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag. De voorzitter stelde dat de klachten tegen [Y], [notaris Za] en [notaris Zb], die allen verbonden zijn aan hetzelfde notariskantoor, behandeld zouden moeten worden door dezelfde kamer voor het notariaat om juridische en proceseconomische redenen.
De president van het Gerechtshof Amsterdam heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van artikel 99 lid 2 van de Wet op het notarisambt. Het hof concludeerde dat er geen juridische basis was om de klacht te verwijzen naar een andere kamer, aangezien niet was aangetoond dat [Y] lid was van de kamer voor het notariaat in Arnhem-Leeuwarden. Bovendien waarborgde de mogelijkheid van hoger beroep tegen de beslissingen van de betrokken kamers voor het notariaat de rechtseenheid.
De president wees het verzoek af, waarbij hij benadrukte dat een voorshandse verwijzing naar een bepaalde kamer voor het notariaat de rechtsvinding zou kunnen beperken en de mogelijkheid van forumshopping zou openen. De beslissing werd genomen door mr. H.T. van der Meer.