ECLI:NL:GHAMS:2015:3265

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 augustus 2015
Publicatiedatum
12 augustus 2015
Zaaknummer
200.161.244/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Borgtocht en vernietiging onder Nederlands recht in internationaal privaatrechtelijke context

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een verstekvonnis van de rechtbank Amsterdam, waarbij hij was veroordeeld tot betaling van een borgsom aan de besloten vennootschap Merin Group Holding B.V. [appellant] had zich in 2006 borg gesteld voor betalingsverplichtingen van een buitenlandse vennootschap. De kern van het geschil betreft de vraag of de borgtocht kan worden vernietigd op basis van het recht van Bermuda, waar de echtgenote van [appellant] op dat moment zou hebben gewoond. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de echtgenote, [X], niet bevoegd was om de borgtochtovereenkomst te vernietigen, omdat zij op dat moment op Mallorca woonde en niet op Bermuda. Het hof bevestigt deze beslissing en oordeelt dat de argumenten van [appellant] niet voldoende zijn om de eerdere vonnissen te vernietigen. Het hof concludeert dat de borgtocht onder Nederlands recht valt en dat de vernietigingsverklaring van [X] niet het beoogde rechtsgevolg heeft gehad. Het hof verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen het verstekvonnis en bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, waarbij [appellant] wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.161.244/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : 516787/HAZA 12-577 en C/13/546499/HAZA 13-794
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 11 augustus 2015
inzake
[APPELLANT],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. R.J. van Agteren te Amsterdam,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MERIN GROUP HOLDING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.H. Bressers te Den Haag (tevens te Barcelona, Spanje).

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Merin genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 24 september 2014 in hoger beroep gekomen van een verstekvonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 augustus 2012, gewezen tussen Merin als eiseres en [appellant] als gedaagde, en een vonnis op verzet van 25 juni 2014, gewezen tussen [appellant] als opposant en Merin als geopposeerde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 26 juni 2015 doen bepleiten door hun advocaten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog de vorderingen van Merin zal afwijzen, met beslissing over de proceskosten.
Merin heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van de vonnissen waarvan beroep, met – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten.
[appellant] heeft in hoger beroep bewijs van zijn stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis van 25 juni 2014 onder 2 (2.1 tot en met 2.4) de feiten beschreven die tussen partijen vaststaan. Deze feiten komen neer op het volgende.
(i) [appellant] is sinds 10 juli 1999 gehuwd met mevrouw [X] (hierna: [X] ).
(ii) Op 7 september 2006 heeft [appellant] zich tot een hoofdsom van maximaal € 2.000.000 en een rentecomponent van maximaal € 320.000 jegens Merin borg gesteld voor betalingsverplichtingen van de buitenlandse vennootschap Rivma Investments S.L.
(iii) Op vordering van Merin heeft de rechtbank bij haar verstekvonnis van 1 augustus 2012 [appellant] veroordeeld tot betaling van € 2.320.000, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 november 2010 tot de dag der algehele voldoening. [appellant] is veroordeeld in de kosten van de procedure en het vonnis is gewaarmerkt als een Europese executoriale titel in de zin van de EET-Verordening.
(iv) Bij brief van 19 mei 2013 heeft [X] aan Merin verklaard dat zij de overeenkomst van borgtocht vernietigt op grond van art. 1:89 lid 1 jo. art. 1:88 lid 1 sub c BW.

3.Beoordeling

3.1.
Doordat [appellant] verzet heeft gedaan tegen het verstekvonnis van 1 augustus 2012, is de procedure in eerste aanleg heropend en voortgezet. Het vonnis dat is gewezen in de verzetprocedure is in de plaats van het verstekvonnis getreden. Dat betekent dat [appellant] in zijn hoger beroep tegen het verstekvonnis niet kan worden ontvangen.
3.2.
In eerste aanleg heeft [appellant] gevorderd, voor zover in dit hoger beroep relevant, dat hij van zijn veroordeling bij verstek zal worden ontheven, op de grond dat – naar de rechtbank heeft begrepen – [X] de borgtochtovereenkomst heeft vernietigd naar het recht van Bermuda, waar [X] woonde, toen [appellant] , in september 2006, de borgtochtovereenkomst sloot. Merin heeft daartegenover aangevoerd dat [X] op dat moment woonde op Mallorca (Spanje), en dat zij naar Spaans recht niet bevoegd is de borgtochtovereenkomst tussen [appellant] en Merin te vernietigen. Voorts heeft zij betwist dat [X] naar het recht van de Bermuda-eilanden bevoegd is de borgtochtovereenkomst te vernietigen en gesteld dat de vernietigingsvordering op 19 mei 2013 was verjaard. De rechtbank heeft met toepassing van art. 3 Wet conflictenrecht huwelijksbetrekkingen (vgl. art. 10:40 BW) beslist dat voor de vraag of [appellant] voor het sluiten van de borgtochtovereenkomst de toestemming van [X] behoefde en, zo ja, wat de gevolgen zijn van het ontbreken van deze toestemming, vergt dat wordt vastgesteld waar [X] ten tijde van het sluiten van de borgtochtovereenkomst in september 2006 haar gewone verblijfplaats had, voorts dat uit de door [appellant] overgelegde bewijsstukken geenszins volgt dat [X] in 2006 jaar gewone verblijfplaats op Bermuda had, dat Merin voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [X] in september 2006 niet woonde op Bermuda maar op Mallorca en dat niet is gesteld dat zij naar Spaans recht de vernietiging van de borgtochtovereenkomst kan inroepen. De rechtbank heeft het verstekvonnis bekrachtigd en [appellant] veroordeeld in de kosten van de verzetprocedure.
3.3.
Door middel van zijn enige grief betoogt [appellant] – kort gezegd – dat de rechtbank ten onrechte heeft beslist dat [X] in september 2006 niet op Bermuda woonde, dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat op [appellant] stelplicht en bewijslast ter zake van de woonplaats van [X] rusten en dat het beschikbare bewijs ter zake van die woonplaats onjuist is gewaardeerd.
3.4
[appellant] stelt ten onrechte dat de bewijslast ter zake van de gewone verblijfplaats van [X] rust op Merin. Merin heeft onbetwist gesteld dat op de borgtochtovereenkomst Nederlands recht van toepassing is. Zij vordert nakoming van de hoofdverbintenis uit deze overeenkomst. [appellant] erkent de overeenkomst als zodanig, maar beroept zich erop dat ze, vanwege het ontbreken van toestemming van zijn echtgenote, vernietigbaar is en daadwerkelijk door zijn echtgenote is vernietigd. Aldus voert [appellant] een bevrijdend verweer (vgl. met betrekking tot een beroep op vernietiging van een borgtochtovereenkomst wegens dwaling HR 8 oktober 1999, NJ 1999/781). Op [appellant] rust derhalve de bewijslast van de door Merin voldoende gemotiveerd betwiste stellingen dat [X] in september 2006 op Bermuda woonde en dat haar vernietigingsverklaring naar het recht van de Bermuda-eilanden het beoogde rechtsgevolg – vernietiging van de borgtochtovereenkomst – heeft gehad.
3.5.
In dit verband is van belang dat [appellant] stelt dat naar het recht van de Bermuda-eilanden de borgstelling door [appellant] niet tot gevolg kan hebben dat Merin verhaal kan nemen op goederen die behoren tot de huwelijksgemeenschap tussen [appellant] en [X] . Wat er ook zij van deze stelling – die als zodanig steun vindt in de e-mails die [appellant] als productie 2 heeft gehecht aan de akte na comparitie –, zij houdt niet in dat [X] aan het recht van de Bermuda-eilanden de bevoegdheid ontleent om de borgtochtovereenkomst te vernietigen. [appellant] heeft ook erkend dat het recht van Bermuda een dergelijke vernietigingsbevoegdheid niet kent Anders dan [appellant] bij gelegenheid van het pleidooi betoogde, kan de gestelde omstandigheid dat Merin naar het recht van de Bermuda-eilanden haar vordering op [appellant] niet kan uitwinnen ten laste van goederen die tot de huwelijksgemeenschap tussen [appellant] en [X] behoren, ook niet gelijk worden gesteld met een bevoegdheid naar Nederlands recht om de borgtochtovereenkomst te vernietigen.
3.6.
Aldus is het aanbod van [appellant] om te bewijzen dat [X] in september 2006 op Bermuda woonde, niet ter zake dienend. Immers, ook indien, veronderstellenderwijs, wordt aangenomen dat [X] in september 2006 inderdaad op Bermuda haar gewone verblijfplaats had, kan dat niet tot de slotsom leiden dat zij de borgtochtovereenkomst tussen [appellant] en Merin heeft kunnen vernietigen. Dit betekent dat de grief van [appellant] faalt.
3.7.
De slotsom is dat het vonnis waarvan beroep moet worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen het verstekvonnis van 1 augustus 2012.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Merin begroot op € 5.114,- aan verschotten en € 13.740,- voor salaris;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
Dit arrest is gewezen door mrs. E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell, J.F. Aalders en A.C. van Schaick en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 11
augustus 2015.