ECLI:NL:GHAMS:2015:3369

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 augustus 2015
Publicatiedatum
20 augustus 2015
Zaaknummer
200.169.268/01+ 200.170.970/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarige kinderen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen de beschikkingen van de kinderrechter in Amsterdam, waarbij de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van zijn kinderen zijn verlengd. De vader is in hoger beroep gekomen van twee beschikkingen: de eerste van 5 februari 2015, waarin de machtiging tot spoeduithuisplaatsing werd gehandhaafd, en de tweede van 7 mei 2015, waarin de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing werden verlengd. De vader stelt dat de zorgen van de Jeugdbescherming Regio Amsterdam (JBRA) vooral bij de moeder liggen en dat hij in staat is om voor zijn kinderen te zorgen. JBRA en de Raad voor de Kinderbescherming hebben echter aangegeven dat de situatie van de kinderen problematisch is en dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor hun ontwikkeling. Het hof heeft de zaken gezamenlijk behandeld en geconcludeerd dat de gronden voor de uithuisplaatsing en de verlenging van de ondertoezichtstelling aanwezig zijn. De vader heeft geweigerd mee te werken aan onderzoek naar zijn geestvermogens, wat de zorgen over de kinderen heeft vergroot. Het hof heeft uiteindelijk de bestreden beschikkingen bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 18 augustus 2015
Zaaknummers: 200.169.268/01 en 200.170.970/01
Zaaknummers eerste aanleg: C13/580233/JE RK 15/91 en C/13/583393/JE RK 15/306
in beide zaken in hoger beroep van:
[naam vader] ,
wonende te […] ,
appellant,
advocaat: mr. I. Heijselaar te Amsterdam,
tegen
Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de vader en JBRA genoemd. Belanghebbende in deze zaak is mevrouw [naam moeder] (hierna: de moeder).
1.2.
De vader is op 6 mei 2015 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 5 februari 2015 van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam met kenmerk C13/580233/JE RK 15/91 (hierna: de kinderrechter) (zaaknummer 200.169.268/01) en op 5 juni 2015 van de beschikking van 7 mei 2015 van de kinderrechter met kenmerk C/13/583393/JE RK 15/306 (zaaknummer 200.170.970/01).
1.3.
Mr. J.H.W. van der Lee, advocaat te Amsterdam, heeft namens de moeder op 23 april 2015 een tweetal producties aan het hof gezonden.
1.4.
De zaken zijn op 29 juni 2015 tegelijkertijd ter terechtzitting behandeld, alwaar zijn verschenen:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vervangend gezinsmanager, de voormalig gezinsmanager en de teammanager namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA)
- de moeder;
- mevrouw H. Uyanik, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Amsterdam Gooi en Vecht, locatie Amsterdam (hierna: de Raad).

2.De feiten

2.1.
Uit een in 2008 beëindigde relatie tussen de vader en de moeder zijn geboren [naam kind a] (hierna: [kind a] ) [in] 2003 en [naam kind b] (hierna: [kind b] ) [in] 2006 (hierna gezamenlijk: de kinderen). De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
2.2.
Bij beschikking van 8 mei 2012 van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter) zijn de kinderen onder toezicht gesteld van JBRA, welke ondertoezichtstelling nadien is verlengd tot laatstelijk 8 mei 2015.
2.3.
Bij beschikking van 27 januari 2015 van de kinderrechter is - voor zover thans van belang - bevestigd de op 26 januari 2015 mondeling verleende machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen voor verblijf in een accommodatie zorgaanbieder 24-uurs met ingang van 26 januari 2015 voor de duur van veertien dagen.
2.4.
De kinderen zijn op 27 januari 2015 samen geplaatst bij [naam instelling] (hierna: [instelling] ). Vanaf 3 maart 2014 is [kind b] opgevangen op de crisisgroep van [instelling] . De kinderen zijn op 24 maart 2015 overgeplaatst naar verschillende groepen van [naam obc] (hierna: [obc] ) in [plaatsnaam] .
2.5.
Bij beschikking van 5 februari 2015 van de kinderrechter is de aansluitende machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verleend, voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 8 mei 2015.

3.Het geschil in hoger beroep in beide zaken

3.1.
Bij de bestreden beschikking van 5 februari 2015 is op verzoek van JBRA de machtiging spoeduithuisplaatsing van de kinderen in een accommodatie voor zorgaanbieder 24-uurs met ingang van 26 januari 2015 tot aan de datum van de bestreden beschikking gehandhaafd en is aansluitend een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling tot 8 mei 2015.
Bij de bestreden beschikking van 7 mei 2015 zijn op verzoek van JBRA de ondertoezichtstelling van de kinderen en de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen met ingang van 8 mei 2015 tot 8 september 2015 verlengd en is het verzoek van JBRA de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van een jaar te verlengen voor het overige aangehouden.
3.2.
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikkingen, JBRA niet-ontvankelijk te verklaren in de inleidende verzoeken althans deze alsnog af te wijzen.
3.3.
JBRA verzoekt naar het hof begrijpt de vader niet ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep dan wel de bestreden beschikkingen te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep in beide zaken

4.1.
Aan de orde in hoger beroep is de vraag of de kinderrechter in eerstgenoemde bestreden beschikking terecht en op juiste gronden de machtiging tot spoeduithuisplaatsing van de kinderen heeft gehandhaafd en aansluitend een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen heeft verleend. Voorts is in hoger beroep aan de orde de vraag of de kinderrechter in de daarop volgende bestreden beschikking terecht en op juiste gronden de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van de kinderen heeft verlengd en of deze gronden thans nog aanwezig zijn. Gelet op de verwevenheid in voormelde beschikkingen en de grieven van de vader, zal het hof de zaken gezamenlijk bespreken.
Met ingang van 1 januari 2015 is de wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen in werking getreden. Nu het mondelinge verzoek tot spoeduithuisplaatsing is ingediend op 26 januari 2015 en het verzoekschrift tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing op 18 maart 2015, is op grond van de wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen het huidige artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) van toepassing. Ingevolge dit artikel kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en (a) de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor de ouder die het gezag uitoefent door deze niet of onvoldoende wordt geaccepteerd en (b) de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouder die het gezag uitoefent binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen. De ondertoezichtstelling kan door de kinderrechter slechts worden verlengd indien de gronden, zoals in artikel 1:255 lid 1 BW staan beschreven, nog steeds bestaan.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter, indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid, de gecertificeerde instelling die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling op diens verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen. Tot spoeduithuisplaatsing kan slechts worden overgegaan indien er een acute noodzaak tot uithuisplaatsing is. In dat geval kan de beschikking tot uithuisplaatsing aanstonds worden gegeven indien de behandeling bij de kinderrechter niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarige.
4.2.
De vader is van mening dat niet is voldaan aan de gronden voor ondertoezichtstelling en (spoed)uithuisplaatsing. Hij voert daartoe onder meer aan dat het de moeder is die de kinderen niet aankan. De zorgen van JBRA liggen volgens vader dan ook vooral bij de moeder. De vader heeft de afgelopen elf jaar de opvoeding en verzorging van de kinderen op zich genomen. De situatie is thans niet zo verschillend met de situatie van de voorbije jaren, dat de kinderen uit hun vertrouwde omgeving moesten worden weggehaald. Er was geen vluchtgevaar en derhalve geen noodzaak voor een spoeduithuisplaatsing. Ook hebben er al veel onderzoeken bij de kinderen plaatsgevonden, waardoor de verdere noodzaak tot het doen van onderzoek ontbreekt. Als er al noodzaak is tot -verdere- observatie en onderzoek, dan kan dat gebeuren vanuit verblijf bij de vader omdat dit minder belastend is voor alle betrokkenen. Ten aanzien van [kind a] zijn er überhaupt geen zorgen, alles aldus de vader.
4.3.
JBRA is van mening dat de kinderrechter terecht de ondertoezichtstelling als ook de machtiging tot (spoed)uithuisplaatsing heeft verleend c.q. verlengd. De kinderen vertoonden steeds meer problematisch gedrag wat mogelijk wordt veroorzaakt door de ernstig verstoorde verhouding tussen de ouders en het loyaliteitsconflict dat daar het gevolg van is. Ouders kunnen geen overeenstemming met elkaar bereiken over het maken van afspraken binnen het co-ouderschap en de wijze waarop zij hun kinderen opvoeden. Er is veel wantrouwen en er zijn veel verwijten over en weer. Dit heeft in het verleden geleid tot ernstige escalaties en huiselijk geweld. Bovendien hebben ouders geen vertrouwen in elkaars opvoedkwaliteiten en zijn zij zeer negatief over de wijze waarop de andere ouder voor de kinderen zorgt. Deze zorgen delen zij ook met de kinderen. Eerdere langdurige hulpverlening heeft niet tot verbetering geleid. De reden dat er gekozen is voor een spoeduithuisplaatsing was de verwachting dat ouders de kinderen zouden belasten met hun emoties over een uithuisplaatsing. Daarnaast is de vader onvoorspelbaar en was er een reëel risico dat de vader met de kinderen zou vluchten en hen op deze manier zou onttrekken aan de hulpverlening. Sinds hun uithuisplaatsing hebben de kinderen een positieve ontwikkeling doorgemaakt. De voorspelbaarheid en structuur die de kinderen momenteel geboden krijgen doen hen goed en hebben een positief effect op hun gedrag. Hierdoor is de rust ontstaan die noodzakelijk is voor onderzoek en advies. Op grond van het voorgaande is uithuisplaatsing noodzakelijk, aldus JBRA.
4.4.
De Raad heeft het hof ter zitting geadviseerd de bestreden beschikkingen te bekrachtigen. Ondanks ingezette hulpverlening blijven de zorgen over de kinderen bestaan en nemen hun gedragsproblemen toe. Zodoende is zicht nodig op wat zij nodig hebben, aldus de Raad.
4.5.
De moeder verzet zich niet tegen de ondertoezichtstelling en het verlenen van een machtiging tot (spoed)uithuisplaatsing van de kinderen gedurende dag en nacht. Hoewel de moeder ter zitting heeft aangegeven het moeilijk te vinden haar kinderen maar één keer per week te zien, heeft zij gemerkt dat het goed gaat met de kinderen en dat de kinderen nu de nodige rust en stabiliteit krijgen. Wel heeft de moeder ter zitting de wens uitgesproken dat de machtiging tot uithuisplaatsing niet te lang duurt, nu de kinderen zelf graag naar huis willen.
4.6.
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken van het geding en het verhandelde ter terechtzitting is het volgende gebleken. Duidelijk is dat beide ouders liefhebbende ouders zijn die het beste met hun kinderen voorhebben. De vader heeft zich de afgelopen jaren intensief ingezet om zijn kinderen een rustige en veilige thuissituatie te bieden. Dit wordt bevestigd door verklaringen van mevrouw [x] en mevrouw [y] , waaruit blijkt dat zij uit eigen waarneming hebben vastgesteld dat de vader in staat moet worden geacht om voor zijn kinderen te zorgen en dat hij een liefdevolle en zorgzame vader is.
Niettegenstaande het voorgaande zijn er al in 2013 zorgen over de kinderen door de Bascule geuit. Zo blijkt uit een verslag van dhr. Kurt, psychiater i.o.t. KJP, over een op respectievelijk 10 en 14 januari 2013 uitgevoerd kinderpsychiatrisch onderzoek (bijlage 6 bij verweerschrift van JBRA) dat er aanwijzingen zijn voor een bedreigde ontwikkeling bij een vermijdende copingstijl van [kind a] . Ten aanzien van [kind b] zijn er aanwijzingen voor hechtingsproblematiek. Aangaande beide kinderen geldt dat naast kindfactoren er ouderfactoren een rol spelen zoals mogelijk beperkte vaardigheden van de ouders die niet op één lijn zitten en het vermijden van onderwerpen uit het verleden door ouders, aldus voormeld verslag. Daarnaast volgt uit de in bijlage twee bij het verweerschrift van JBRA weergegeven verklaring van school van 11 december 2014 dat [kind b] ernstige kindsignalen vertoont. In die verklaring staat onder meer aangegeven dat [kind b] de juf dagelijks slaat of schopt en dat school JBRA om hulp heeft gevraagd om te voorkomen dat zij een procedure moeten inzetten om [kind b] van school te laten verwijderen. De ouders leggen de oorzaak van het gedrag dat [kind b] laat zien bij elkaar en bij school neer. Het is moeilijk met de ouders te bespreken dat het gedrag van [kind b] waarschijnlijk een uiting is van het zich onveilig voelen en het loyaliteitsconflict waarin hij zit door de jarenlange strijd, en dat hulp op het gedrag weinig effect heeft zolang de thuissituatie niet verandert, aldus de school.
De kinderen zijn op 27 januari 2015 uit huis geplaatst. Zij verblijven sinds 24 maart 2015 in [obc] ( [instelling] ) in [plaatsnaam] . Uit de verklaring van 22 juni 2015 van mevrouw S. Peeters, MSc., als orthopedagoog werkzaam bij [naam obc] / [instelling] (bijlage 5 bij verweerschrift van JBRA) blijkt dat het vooral van belang is om een antwoord te krijgen op de vraag welke behandel- dan wel begeleidingsbehoefte beide kinderen hebben. Beide kinderen zijn inmiddels twee keer gezien voor psychologisch onderzoek en één keer door de consulterende kinder- en jeugdpsychiater voor het aanscherpen van het beeld over beide kinderen. Omdat gezaghebbende ouders nog niet op de hoogte waren van de resultaten van het psycho-diagnostisch onderzoek was het niet mogelijk de resultaten al vrij te geven in deze verklaring. Wel kan gesteld worden dat beide kinderen een normaal begaafde indruk maken en goed hebben meegewerkt aan de onderzoeken. [kind a] bleek zoals al eerder gesteld in de verslagen van de Bascule een wat vermijdende copingsstijl aan de dag te leggen tijdens doorvragen op inhoudelijke thema’s. Bij [kind b] viel vooral op dat hij veel sturing, structuur en duidelijkheid nodig had vanuit de aanwezige volwassenen om ervoor te zorgen dat hij niet verviel in zelfbepalend gedrag en zijn aandacht kon blijven focussen op de taken. Sinds de opname op [obc] hebben beide kinderen een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Waar ze de eerste weken nog de kat uit de boom keken ( [kind a] ) en fysieke agressie lieten zien ( [kind b] ), zijn beide jongens nu meer tot rust gekomen en lijken ze zich goed te hebben aangepast aan hun huidige woonomgeving. Ze zijn gewend aan de regels, afspraken en dagstructuur op de groep. Ook laten ze zich goed aanspreken door begeleiding en hebben ze baat bij de structuur en duidelijkheid die hen geboden wordt. Het aangereikt krijgen van grenzen hebben beide kinderen nodig en lijken ze, nu ze eraan gewend beginnen te raken, ook als prettig te ervaren. Vooral [kind a] lijkt rust te ervaren nu hij zich niet meer verantwoordelijk hoeft te voelen. Elke week is er contact met een van beide ouders waar de kinderen erg naar uitkijken. Maatschappelijk werk vanuit [obc] is nog niet in de gelegenheid geweest contacten te starten met de ouders. Er zullen op korte termijn gezinsgesprekken gaan plaatsvinden om een beeld te krijgen bij de beleving van ouders rondom de situatie en ontwikkeling van de kinderen. Door de complexiteit van de situatie is een voorlopige conclusie nog moeilijk te trekken in deze fase van hulpverlening. Voor zover nu duidelijk is geworden zijn beide ouders oprecht betrokken en hebben zowel [kind b] als [kind a] veel kwaliteiten. Echter, is er ook zeker sprake van opvoedbehoefte die momenteel intensiever van aard is dan in het dagelijks leven van ouders verwacht mag worden. Omdat er nog onvoldoende zicht is op de kindfactoren, systeemfactoren danwel opvoedingsonmacht van ouders is het formuleren van een toekomstperspectief te vroeg. Gelet op de belastende voorgeschiedenis en de reden voor uithuisplaatsing is voorzichtigheid geboden om in deze fase beslissingen te nemen die op korte termijn in het belang van de kinderen kunnen lijken, maar op de lange termijn wellicht het tegenovergestelde bewerkstelligen. Gedegen onderzoek is gaande om in staat te zijn een langetermijnadvies te geven met een traject dat recht doet aan de zorgvraag van de kinderen en de betrokkenheid en mogelijkheden van de ouders. Dat dit advies eruit zal gaan zien in termen van een traject lijkt vooralsnog het meest voor de hand liggend, aldus voormelde verklaring.
Het hof overweegt dat uit het voorgaande volgt dat sprake is van ernstige kindsignalen bij beide kinderen en dat uit de stukken blijkt dat langdurig ingezette intensieve hulpverlening niet heeft geholpen
.De thuissituatie was dusdanig onstabiel en onvoorspelbaar dat observatie thuis geen betrouwbaar beeld zou kunnen geven van de oorzaak van de gedragsproblemen van de kinderen. Van belang is dat er thans vanuit de huidige verblijfplaats van de kinderen onderzoek en diagnostiek plaatsvindt om te bekijken wat de kinderen nodig hebben. Daarbij komt dat de vader altijd heeft geweigerd een onderzoek te laten verrichten naar zijn geestvermogens, althans JBRA geen inzage heeft gegeven in de onderzoeken naar zijn geestvermogens, terwijl dit gelet op voormelde zorgen over de kinderen wel noodzakelijk is. Het hof wenst de vader dan ook mee te geven dat hij in het belang van de kinderen alsnog zijn medewerking daaraan dient te verlenen, hoezeer dit ook als belastend wordt ervaren. Het hof overweegt voorts dat het sinds de uithuisplaatsing beter gaat met de kinderen nu er rust en regelmaat in hun leven is. Het hof is dan ook van oordeel dat de gronden voor de uithuisplaatsing en de continuering van de uithuisplaatsing aanwezig waren ten tijde van de bestreden beschikkingen en thans nog aanwezig zijn. Derhalve is ook voldaan aan de gronden voor de verlenging van de ondertoezichtstelling. Ten aanzien van de spoeduithuisplaatsing is het hof van oordeel dat deze nodig was om onmiddellijk ernstig gevaar af te wenden voor de kinderen, nu blijkens bijlage 3 van het verweerschrift de begeleidster van de moeder op 26 januari 2015 heeft aangegeven dat de vader heeft geprobeerd de moeder over te halen niet akkoord te gaan met de uithuisplaatsing en eventueel te vluchten met de kinderen. Daarnaast bestond bij JBRA de angst dat de ouders de kinderen zouden belasten met een uithuisplaatsing. Hetgeen van de zijde van de vader is aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.
4.7.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikkingen.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Wigleven, mr. H.A. van den Berg en mr. I.M. Dölle in tegenwoordigheid van mr. C.M. van Harten als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2015.