Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken van het geding en het verhandelde ter terechtzitting is het volgende gebleken. Duidelijk is dat beide ouders liefhebbende ouders zijn die het beste met hun kinderen voorhebben. De vader heeft zich de afgelopen jaren intensief ingezet om zijn kinderen een rustige en veilige thuissituatie te bieden. Dit wordt bevestigd door verklaringen van mevrouw [x] en mevrouw [y] , waaruit blijkt dat zij uit eigen waarneming hebben vastgesteld dat de vader in staat moet worden geacht om voor zijn kinderen te zorgen en dat hij een liefdevolle en zorgzame vader is.
Niettegenstaande het voorgaande zijn er al in 2013 zorgen over de kinderen door de Bascule geuit. Zo blijkt uit een verslag van dhr. Kurt, psychiater i.o.t. KJP, over een op respectievelijk 10 en 14 januari 2013 uitgevoerd kinderpsychiatrisch onderzoek (bijlage 6 bij verweerschrift van JBRA) dat er aanwijzingen zijn voor een bedreigde ontwikkeling bij een vermijdende copingstijl van [kind a] . Ten aanzien van [kind b] zijn er aanwijzingen voor hechtingsproblematiek. Aangaande beide kinderen geldt dat naast kindfactoren er ouderfactoren een rol spelen zoals mogelijk beperkte vaardigheden van de ouders die niet op één lijn zitten en het vermijden van onderwerpen uit het verleden door ouders, aldus voormeld verslag. Daarnaast volgt uit de in bijlage twee bij het verweerschrift van JBRA weergegeven verklaring van school van 11 december 2014 dat [kind b] ernstige kindsignalen vertoont. In die verklaring staat onder meer aangegeven dat [kind b] de juf dagelijks slaat of schopt en dat school JBRA om hulp heeft gevraagd om te voorkomen dat zij een procedure moeten inzetten om [kind b] van school te laten verwijderen. De ouders leggen de oorzaak van het gedrag dat [kind b] laat zien bij elkaar en bij school neer. Het is moeilijk met de ouders te bespreken dat het gedrag van [kind b] waarschijnlijk een uiting is van het zich onveilig voelen en het loyaliteitsconflict waarin hij zit door de jarenlange strijd, en dat hulp op het gedrag weinig effect heeft zolang de thuissituatie niet verandert, aldus de school.
De kinderen zijn op 27 januari 2015 uit huis geplaatst. Zij verblijven sinds 24 maart 2015 in [obc] ( [instelling] ) in [plaatsnaam] . Uit de verklaring van 22 juni 2015 van mevrouw S. Peeters, MSc., als orthopedagoog werkzaam bij [naam obc] / [instelling] (bijlage 5 bij verweerschrift van JBRA) blijkt dat het vooral van belang is om een antwoord te krijgen op de vraag welke behandel- dan wel begeleidingsbehoefte beide kinderen hebben. Beide kinderen zijn inmiddels twee keer gezien voor psychologisch onderzoek en één keer door de consulterende kinder- en jeugdpsychiater voor het aanscherpen van het beeld over beide kinderen. Omdat gezaghebbende ouders nog niet op de hoogte waren van de resultaten van het psycho-diagnostisch onderzoek was het niet mogelijk de resultaten al vrij te geven in deze verklaring. Wel kan gesteld worden dat beide kinderen een normaal begaafde indruk maken en goed hebben meegewerkt aan de onderzoeken. [kind a] bleek zoals al eerder gesteld in de verslagen van de Bascule een wat vermijdende copingsstijl aan de dag te leggen tijdens doorvragen op inhoudelijke thema’s. Bij [kind b] viel vooral op dat hij veel sturing, structuur en duidelijkheid nodig had vanuit de aanwezige volwassenen om ervoor te zorgen dat hij niet verviel in zelfbepalend gedrag en zijn aandacht kon blijven focussen op de taken. Sinds de opname op [obc] hebben beide kinderen een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Waar ze de eerste weken nog de kat uit de boom keken ( [kind a] ) en fysieke agressie lieten zien ( [kind b] ), zijn beide jongens nu meer tot rust gekomen en lijken ze zich goed te hebben aangepast aan hun huidige woonomgeving. Ze zijn gewend aan de regels, afspraken en dagstructuur op de groep. Ook laten ze zich goed aanspreken door begeleiding en hebben ze baat bij de structuur en duidelijkheid die hen geboden wordt. Het aangereikt krijgen van grenzen hebben beide kinderen nodig en lijken ze, nu ze eraan gewend beginnen te raken, ook als prettig te ervaren. Vooral [kind a] lijkt rust te ervaren nu hij zich niet meer verantwoordelijk hoeft te voelen. Elke week is er contact met een van beide ouders waar de kinderen erg naar uitkijken. Maatschappelijk werk vanuit [obc] is nog niet in de gelegenheid geweest contacten te starten met de ouders. Er zullen op korte termijn gezinsgesprekken gaan plaatsvinden om een beeld te krijgen bij de beleving van ouders rondom de situatie en ontwikkeling van de kinderen. Door de complexiteit van de situatie is een voorlopige conclusie nog moeilijk te trekken in deze fase van hulpverlening. Voor zover nu duidelijk is geworden zijn beide ouders oprecht betrokken en hebben zowel [kind b] als [kind a] veel kwaliteiten. Echter, is er ook zeker sprake van opvoedbehoefte die momenteel intensiever van aard is dan in het dagelijks leven van ouders verwacht mag worden. Omdat er nog onvoldoende zicht is op de kindfactoren, systeemfactoren danwel opvoedingsonmacht van ouders is het formuleren van een toekomstperspectief te vroeg. Gelet op de belastende voorgeschiedenis en de reden voor uithuisplaatsing is voorzichtigheid geboden om in deze fase beslissingen te nemen die op korte termijn in het belang van de kinderen kunnen lijken, maar op de lange termijn wellicht het tegenovergestelde bewerkstelligen. Gedegen onderzoek is gaande om in staat te zijn een langetermijnadvies te geven met een traject dat recht doet aan de zorgvraag van de kinderen en de betrokkenheid en mogelijkheden van de ouders. Dat dit advies eruit zal gaan zien in termen van een traject lijkt vooralsnog het meest voor de hand liggend, aldus voormelde verklaring.
Het hof overweegt dat uit het voorgaande volgt dat sprake is van ernstige kindsignalen bij beide kinderen en dat uit de stukken blijkt dat langdurig ingezette intensieve hulpverlening niet heeft geholpen
.De thuissituatie was dusdanig onstabiel en onvoorspelbaar dat observatie thuis geen betrouwbaar beeld zou kunnen geven van de oorzaak van de gedragsproblemen van de kinderen. Van belang is dat er thans vanuit de huidige verblijfplaats van de kinderen onderzoek en diagnostiek plaatsvindt om te bekijken wat de kinderen nodig hebben. Daarbij komt dat de vader altijd heeft geweigerd een onderzoek te laten verrichten naar zijn geestvermogens, althans JBRA geen inzage heeft gegeven in de onderzoeken naar zijn geestvermogens, terwijl dit gelet op voormelde zorgen over de kinderen wel noodzakelijk is. Het hof wenst de vader dan ook mee te geven dat hij in het belang van de kinderen alsnog zijn medewerking daaraan dient te verlenen, hoezeer dit ook als belastend wordt ervaren. Het hof overweegt voorts dat het sinds de uithuisplaatsing beter gaat met de kinderen nu er rust en regelmaat in hun leven is. Het hof is dan ook van oordeel dat de gronden voor de uithuisplaatsing en de continuering van de uithuisplaatsing aanwezig waren ten tijde van de bestreden beschikkingen en thans nog aanwezig zijn. Derhalve is ook voldaan aan de gronden voor de verlenging van de ondertoezichtstelling. Ten aanzien van de spoeduithuisplaatsing is het hof van oordeel dat deze nodig was om onmiddellijk ernstig gevaar af te wenden voor de kinderen, nu blijkens bijlage 3 van het verweerschrift de begeleidster van de moeder op 26 januari 2015 heeft aangegeven dat de vader heeft geprobeerd de moeder over te halen niet akkoord te gaan met de uithuisplaatsing en eventueel te vluchten met de kinderen. Daarnaast bestond bij JBRA de angst dat de ouders de kinderen zouden belasten met een uithuisplaatsing. Hetgeen van de zijde van de vader is aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.