ECLI:NL:GHAMS:2015:3469

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 augustus 2015
Publicatiedatum
27 augustus 2015
Zaaknummer
200.167.902/01 en 02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot erkenning en omgangsregeling in een familierechtelijke procedure

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Amsterdam, zijn partijen betrokken in een hoger beroep met betrekking tot een beschikking van de rechtbank Amsterdam. De vrouw is in hoger beroep gekomen van een beschikking van 14 januari 2015, waarin de rechtbank toestemming verleende aan de man om hun kind te erkennen en een voorlopige omgangsregeling vaststelde. De vrouw verzoekt in hoger beroep de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken omtrent de omgangsregeling en de vervangende toestemming tot erkenning, terwijl de man in incidenteel hoger beroep verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de omgangsregeling betreft.

De vrouw heeft op 13 april 2015 hoger beroep ingesteld en heeft nadere stukken ingediend. De man heeft op 26 mei 2015 een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld. De bijzondere curator heeft op 10 juni 2015 een standpunt ingenomen. De zitting vond plaats op 10 augustus 2015, waar beide partijen en hun advocaten aanwezig waren, evenals de bijzondere curator en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming.

Het hof heeft de grieven van beide partijen overwogen en heeft vastgesteld dat de vrouw haar verzoek tot vervangende toestemming tot erkenning heeft ingetrokken. Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld om een omgangsregeling te treffen, waarbij het eerste contactmoment tussen de man en het kind is vastgesteld op 9 september 2015. De omgangsregeling is verder uitgewerkt, met afspraken over frequentie en duur van de contactmomenten. Het hof heeft de bestreden beschikking in zoverre vernietigd en de zaak voor verdere beslissing naar de rechtbank verwezen, met de opmerking dat de man zijn verzoek tot gezamenlijk gezag zal intrekken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 25 augustus 2015
Zaaknummers: 200.167.902/01 en 200.167.902/02
Zaaknummer eerste aanleg: C/13/546708 / FA RK 13-5490
in de zaak in hoger beroep met zaaknummer 200.167.902/01 van:
[…] ,
wonende te […] ,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. C.M. Lattmann-van der Heijde te Amsterdam,
tegen
[…] ,
wonende te […] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. S. Braspenning te Amsterdam,
in de zaak met zaaknummer 200.167.902/02 van:
[…] ,
wonende te […] ,
verzoekster,
advocaat: mr. C.M. Lattmann-van der Heijde te Amsterdam,
tegen
[…] ,
wonende te […] ,
verweerder,
advocaat: mr. S. Braspenning te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2.
In de zaak met zaaknummer 200.167.902/01 is de vrouw op 13 april 2015 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 14 januari 2015 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk C/13/546708 / FA RK 13-5490.
1.3.
In de zaak met zaaknummer 200.167.902/02 heeft de vrouw verzocht de schorsing te bevelen van de werking van de onder 1.2 genoemde beschikking, voor zover het betreft de daarbij bepaalde voorlopige omgangsregeling.
1.4.
De vrouw heeft op 22 april 2015 nadere stukken ingediend.
1.5.
De man heeft op 26 mei 2015 in beide zaken een verweerschrift ingediend en heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.6.
Mr. S.J. van der Woude heeft op 10 juni 2015 in zijn hoedanigheid van bijzondere curator over de na te noemen minderjarige [kind] (hierna: de bijzondere curator) een brief ingediend waarin hij zijn standpunt in deze zaak weergeeft.
1.7.
De vrouw heeft op 6 juli 2015 een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep van de man ingediend.
1.8.
De man heeft op 31 juli 2015 nadere stukken ingediend.
1.9.
De zaken zijn op 10 augustus 2015 tegelijkertijd ter terechtzitting behandeld.
1.10.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de bijzondere curator;
- de heer A. Vogel, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Amsterdam, locatie Amsterdam (hierna: de Raad).

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een relatie gehad. Uit deze relatie is geboren [naam kind] [in] 2012. [kind] verblijft bij de vrouw.
2.2.
Naar aanleiding van het verzoek van de man tot vervangende toestemming tot erkenning is bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 16 oktober 2013 mr. S.J. van der Woude benoemd tot bijzondere curator over [kind] .
2.3.
Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 11 juni 2014 is:
- bepaald dat de man met ingang van 5 september 2013 € 203,- per maand zal betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] , bij vooruitbetaling te voldoen aan de vrouw;
- de Raad verzocht onderzoek te doen en advies uit te brengen ten aanzien van de in die beschikking onder 6 geformuleerde vragen (omtrent de erkenning, het gezag, de omgang en de informatieregeling)
- bepaald dat de behandeling van de verzoeken tot vervangende toestemming erkenning, gezamenlijk gezag, omgang en een informatieregeling wordt voortgezet op de pro forma zitting van 15 september 2014;
- iedere verdere beslissing aangehouden.
2.4.
Naar aanleiding van de onder 2.3 genoemde beschikking heeft de Raad onderzoek verricht naar de volgende vragen:
1. Worden door het geven van vervangende toestemming voor erkenning de belangen van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met [kind] geschaad en/of komt daardoor een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [kind] in het gedrang?
2. In hoeverre komt een wijziging in het gezag tegemoet aan de belangen van [kind] ?
3. Welke omgangsregeling/verdeling van de zorg- en opvoedingstaken door de ouders komt het meest tegemoet aan de belangen van [kind] ?
4. Hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
5. Is hulpverlening nodig, zo ja, met welk doel?
De Raad heeft op 12 september 2014 rapport uitgebracht.

3.Het geschil in hoger beroep

in de zaak met zaaknummer 200.167.902/01:
3.1.
Bij de bestreden beschikking is:
- aan de man toestemming gegeven als bedoeld in artikel 1:204 lid 3 BW om [kind] te erkennen;
  • de griffier opgedragen, nadat deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Amsterdam;
  • in het kader van een voorlopige omgangsregeling tussen de man en [kind] het volgende bepaald:
o de eerste zes maanden na 14 januari 2015 zal het contact de vorm van schriftelijk informatieuitwisseling hebben:
a. de man zal e-mails aan [kind] sturen met informatie over zichzelf en een recente foto van zichzelf;
b. de vrouw zal – steeds in samenspraak met tante moederszijde – dit gebruiken om het woord ‘papa’ te introduceren bij [kind] , waarbij ‘vader’ een gespreksonderwerp tussen de vrouw en [kind] zal zijn ter introductie van de rol die de man in het leven van [kind] zal vervullen;
c. de vrouw zal proberen een boekje voor [kind] te maken met de mails en de foto(s) van de man;
d. de vrouw zal binnen twee weken na elke mail van de man per e-mail reageren, waarbij zij informatie verstrekt over de ontwikkeling van [kind] en zij telkens een recente en gelijkende foto van [kind] zal sturen;
e. de man reageert binnen twee weken;
zodat er tweemaal per maand een schriftelijk contactmoment is;
o na verloop van zes maanden, dus in de maand juni 2015, zal het eerste persoonlijke contact tussen de man en [kind] plaatsvinden;
o de omgangsregeling vanaf juni 2015 zal inhouden dat gedurende een periode van zes maanden eenmaal per drie weken gedurende maximaal anderhalf uur per keer persoonlijk contact zal zijn tussen de man en [kind] bij de vrouw thuis, en aldus in een voor [kind] vertrouwde omgeving, zo mogelijk in aanwezigheid van een voor [kind] vertrouwde persoon;
o gedurende deze opbouwfase zal de vrouw de man dienen te informeren over gewichtige zaken betreffende [kind] zoals onverhoopte ziekte of ziekenhuisopname;
  • de beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
  • bepaald dat de behandeling over de omgangsregeling en de wijziging van het gezag pro forma wordt voortgezet op 20 juli 2015;
  • bepaald dat partijen uiterlijk op 10 juli 2015 de rechtbank en de Raad schriftelijk informeren over de voortgang van de omgangsregeling en de gewenste voortzetting van de procedure;
  • bepaald dat de man een akte van erkenning van [kind] aan de rechtbank zal sturen, zodra de erkenning een feit is;
  • iedere verdere beslissing aangehouden.
Deze beschikking is gegeven op het (aanvullende) verzoek van de man, te bepalen dat:
  • aan de man toestemming wordt verleend als bedoeld in artikel 1:204 lid 3 BW om [kind] te erkennen;
  • de man gezamenlijk met de vrouw te belasten met het ouderlijk gezag over [kind] ;
  • een zorgregeling dan wel omgangsregeling te bepalen, inhoudende dat:
o de eerste drie maanden hebben de man en [kind] recht om elkaar wekelijks op woensdag een dagdeel te zien, waarbij de man [kind] zal halen en de vrouw haar weer zal ophalen, zulks bij wijze van wenperiode;
o na de eerste drie maanden zal de man [kind] om het weekend van zaterdagochtend 9:30 uur tot zondagavond 18:00 uur bij zich hebben, in de week dat de man geen omgangsweekend heeft, zal de man [kind] van vrijdag 9:30 uur tot 18:00 uur bij zich hebben, alsmede eens per week op woensdag van 9:30 uur tot 18:00 uur;
o de man en [kind] hebben het recht om de helft van alle vakanties en feestdagen met elkaar door te brengen. De man en de vrouw zullen ook in dat kader het halen en brengen van [kind] verdelen;
- een informatieregeling te bepalen waarbij de vrouw de man eens per twee maanden informeert over belangrijke zaken die [kind] aangaan en haar ontwikkeling. Tevens wenst hij eens per twee maanden een foto van [kind] te ontvangen.
3.2.
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, de man alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken omtrent de omgangsregeling en de vervangende toestemming tot erkenning, dan wel deze verzoeken af te wijzen.
3.3.
De man verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar principaal hoger beroep, dan wel het door haar verzochte af te wijzen.
In incidenteel hoger beroep verzoekt de man de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de (voorlopige) omgangsregeling vanaf juni 2015 betreft en opnieuw rechtdoende te bepalen dat:
  • de tijdelijke omgangsregeling vanaf juni 2015 zal inhouden dat gedurende een periode van vier maanden eenmaal per twee weken gedurende maximaal 1,5 uur per keer persoonlijk contact zal zijn tussen de man en [kind] , hetzij bij de vrouw thuis, hetzij op een neutrale plek, hetzij bij de man thuis, dan wel op een plek en/of met een frequentie en/of tijdsduur per keer zoals het hof juist acht;
  • de tijdelijke omgangsregeling vanaf oktober 2015 zal inhouden dat gedurende een periode van vier maanden [kind] voor de duur van 3 uur per keer eens in de twee weken onbegeleid contact bij de man zal hebben, dan wel op een plek en/of met een frequentie en/of tijdsduur per keer zoals het hof juist acht;
  • de tijdelijke omgangsregeling vanaf februari 2016 zal inhouden dat gedurende een periode van vier maanden [kind] voor de duur van een dag eens in de twee weken onbegeleid contact bij de man zal hebben, dan wel met ingang van een datum en/of frequentie en/of duur per keer zoals het hof juist acht.
3.4.
De vrouw verzoekt het door de man in incidenteel hoger beroep verzochte af te wijzen.
in de zaak met zaaknummer 200.167.902/02:
3.5.
De vrouw verzoekt schorsing van de werking van de bestreden beschikking, voor zover het betreft de daarbij bepaalde voorlopige omgangsregeling.
3.6.
De man verzoekt het verzoek van de man af te wijzen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

In de zaak met zaaknummer 200.167.902/01:
In principaal en incidenteel hoger beroep:
4.1.
Gelet op de inhoud van de over en weer door partijen aangevoerde grieven, ziet het hof aanleiding het principaal en incidenteel hoger beroep tezamen te behandelen.
4.2.
De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep haar verzoek ten aanzien van de vervangende toestemming tot erkenning ingetrokken, zodat dit verzoek geen nadere bespreking behoeft. Dit verzoek zal worden afgewezen.
4.3.
Partijen zijn ter zitting in hoger beroep het navolgende overeengekomen omtrent de omgangsregeling (en informatieregeling):
  • Het eerste contactmoment tussen de man en [kind] zal plaatsvinden op woensdag 9 september a.s. van 10:00 uur tot maximaal 11:30 uur in de speeltuin aan [het plein] , in het bijzijn van de zus van de vrouw;
  • De man en de zus van de vrouw zullen voorafgaand daaraan contact met elkaar hebben om een en ander voor te bereiden;
  • Het tweede contactmoment tussen de man en [kind] zal plaatsvinden op zaterdag 26 september a.s. van 10:00 uur tot maximaal 11:30 uur in beginsel, tenzij partijen een andere plek afspreken, in de speeltuin aan [het plein] , in het bijzijn van de zus van de vrouw;
  • In de periode van 26 september 2015 tot 1 februari 2016, of zoveel eerder als de rechtbank Amsterdam tussen partijen een andersluidende regeling zal hebben getroffen, zal de omgang tussen de man en [kind] plaatsvinden gedurende eenmaal per twee weken en met een duur van in ieder geval anderhalf uur, waarbij partijen in onderling overleg tot nadere afspraken zullen komen omtrent de invulling daarvan;
  • Na ieder omgangsmoment zullen partijen elkaar kort en feitelijk informeren – per e-mail – over het verloop daarvan, alsmede omtrent eventuele gewichtige zaken betreffende [kind] ;
  • Partijen zullen meewerken aan mediation teneinde te trachten hun onderlinge verhouding te verbeteren en in onderling overleg tot nadere afspraken te komen omtrent de omgangsregeling, waarbij geldt dat de zus van de vrouw bij de eerste gesprekken met de mediator aanwezig zal zijn.
4.4.
Partijen hebben beiden verzocht het overeengekomene in een beschikking op te nemen. Het hof zal daaraan gevolg geven (en de bestreden beschikking in zoverre vernietigen), nu niet is gebleken dat hetgeen partijen zijn overgekomen in strijd is met het belang van [kind] .
Gelet op het feit dat de rechtbank ter zake van de omgang nog niet definitief beslist heeft op het verzoek van de man, acht het hof het opportuun de zaak, voor zover dit betrekking heeft op de omgangsregeling na 1 februari 2016, of zoveel eerder als partijen hun geschil ter zake weer aan de rechtbank hebben voorgelegd en daarop door de rechtbank is beslist, te verwijzen naar de rechtbank, ter verdere beslissing.
4.5.
Ten overvloede overweegt het hof dat de man ter zitting in hoger beroep te kennen heeft gegeven zijn verzoek tot gezamenlijk gezag in te zullen trekken bij de rechtbank. Het hof gaat er vanuit dat de man deze toezegging gestand zal doen.
In de zaak met zaaknummer 200.167.902/02:
4.6.
Het hof zal het verzoek van de vrouw tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking afwijzen. De vrouw heeft geen belang meer bij bespreking van dit verzoek, nu het hof gelijktijdig in de hoofdzaak met zaaknummer 200.167.901/01 uitspraak doet.
4.7.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.167.902/01:
in principaal en incidenteel hoger beroep:
bepaalt in het kader van een omgangsregeling (en informatieregeling) het navolgende:
  • Het eerste contactmoment tussen de man en [kind] zal plaatsvinden op woensdag 9 september a.s. van 10:00 uur tot maximaal 11:30 uur in de speeltuin aan [het plein] , in het bijzijn van de zus van de vrouw;
  • De man en de zus van de vrouw zullen voorafgaand daaraan contact met elkaar hebben om een en ander voor te bereiden;
  • Het tweede contactmoment tussen de man en [kind] zal plaatsvinden op zaterdag 26 september a.s. van 10:00 uur tot maximaal 11:30 uur in beginsel, tenzij partijen een andere plek afspreken, in de speeltuin aan [het plein] , in het bijzijn van de zus van de vrouw;
  • In de periode van 26 september 2015 tot 1 februari 2016, of zoveel eerder als de rechtbank Amsterdam tussen partijen een andersluidende regeling zal hebben getroffen, zal de omgang tussen de man en [kind] plaatsvinden gedurende eenmaal per twee weken en met een duur van in ieder geval anderhalf uur, waarbij partijen in onderling overleg tot nadere afspraken zullen komen omtrent de invulling daarvan;
  • Na ieder omgangsmoment zullen partijen elkaar kort en feitelijk informeren – per e-mail – over het verloop daarvan, alsmede omtrent eventuele gewichtige zaken betreffende [kind] ;
  • Partijen zullen meewerken aan mediation teneinde te trachten hun onderlinge verhouding te verbeteren en in onderling overleg tot nadere afspraken te komen omtrent de omgangsregeling, waarbij geldt dat de zus van de vrouw bij de eerste gesprekken met de mediator aanwezig zal zijn;
met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre;
verklaart de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte;
verwijst de zaak, voor zover dit betrekking heeft op de omgangsregeling vanaf 1 februari 2016, naar de rechtbank Amsterdam ter verdere beslissing;
in de zaak met zaaknummer 200.167.902/02:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A. van den Berg, mr. R.G. Kemmers en mr. J.A. van Keulen in tegenwoordigheid van mr. S.J.M. Lok als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2015.