Wat betreft de feitelijke omstandigheden op 9 oktober 2014 overweegt het hof als volgt. [de minderjarige] is in Nederland geboren en is [in] 2014 vier jaar oud geworden. Zij heeft steeds in Nederland gewoond en heeft steeds de vrouw als verzorgende ouder gehad tot zij met haar moeder naar Portugal verhuisde. Zowel [de minderjarige] als de vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit. [de minderjarige] sprak tot 9 oktober 2014 alleen Nederlands. Zij is in Nederland tot 18 september 2014 naar school geweest; dat is iets langer dan de duur van haar schoolgang in Portugal, die startte op 1 oktober 2014. Afgezien van haar moeder woont [de minderjarige] ’s gehele familie, onder wie haar grootouders van moeders zijde in Nederland. De omgang met de man vond in Nederland plaats. Gesteld noch gebleken is dat de vrouw en [de minderjarige] op 9 oktober 2014 familiale of geografische wortels hadden in Portugal. Evenmin is gebleken dat het sociale netwerk van de vrouw in Portugal op 9 oktober 2014 uit meer personen bestond dan mevrouw [y] en haar gezin. Daarbij komt dat mevrouw [y] zelf ook van Nederlandse afkomst is.
Deze feiten en omstandigheden, in onderling verband bezien, duiden er niet op dat de vrouw of [de minderjarige] op 9 oktober 2014 al zodanig geworteld was in Portugal, dat [de minderjarige] ’s gewone verblijfplaats inmiddels in Portugal was. Zoals de vrouw echter terecht aanvoert, speelt gelet op de jonge leeftijd van [de minderjarige] en het feit dat zij haar hele leven bij de vrouw als verzorgende ouder heeft gewoond, bij de beoordeling hiervan ook een rol of en in hoeverre bij de vrouw vanaf de aanvang van de verhuizing en in elk geval op 9 oktober 2014 de intentie bestond om het permanente centrum van haar belangen in Portugal te vestigen, met de bedoeling daaraan een vast karakter te verlenen. Volgens de vrouw was dat toen al het geval. De man betwist evenwel dat die intentie al vanaf de aanvang van de verhuizing aanwezig was.
Het is aan de vrouw die gestelde intentie met feiten en omstandigheden te onderbouwen, nu zij zich beroept op de exceptie van onbevoegdheid. De vrouw heeft in dit verband aangevoerd dat zij niet langer een positieve band met Nederland voelde. Zij wijst in dit verband op de voortdurende rechtszaken rond [de minderjarige] , het faillissement van haar voormalige werkgever, de extreme geluidsoverlast van horeca in de nabijheid van haar woning in [c] , de liquidatiegolf in [c] en de verkilling van de samenleving. Daarnaast heeft zij als redenen voor haar keuze om naar Portugal te verhuizen genoemd: haar bekendheid met het land, het sociale netwerk voor de vrouw en [de minderjarige] , de professionele mogelijkheden voor de vrouw, die op 26 juni 2014 een overeenkomst met mevrouw [y] is aangegaan, de beschikbaarheid van een goede school voor [de minderjarige] en de veilige en warme omgeving die het land biedt. Het hof vermag, zonder nadere toelichting, die evenwel ontbreekt niet in te zien waarom het faillissement van haar werkgever, geluidsoverlast van de [c] horeca en de liquidatiegolf in [c] de vrouw noopten tot een emigratie. Volgens eigen zeggen probeert de vrouw in Portugal – ondanks haar arbeidsongeschiktheid – zelfstandig, samen met mevrouw [y] , in de kosten van haar levensonderhoud – en dat van [de minderjarige] – te voorzien. Behoudens door middel van de overgelegde overeenkomst met mevrouw [y] heeft de vrouw deze stelling echter niet nader onderbouwd, zodat onduidelijk is gebleven welke bronnen van inkomsten de vrouw had of voorzag te gaan hebben en welke professionele vooruitzichten er op 9 oktober 2014 voor haar in Portugal bestonden. Daar staat tegenover dat de vrouw in Nederland een vast inkomen had in de vorm van een WIA-uitkering. Dat er een goede school voor [de minderjarige] beschikbaar was, legt naar het oordeel van het hof weinig gewicht in de schaal. Goede scholen zijn in Nederland immers ook te vinden.
Voorts heeft de vrouw niet duidelijk kunnen maken op welk moment zij met [de minderjarige] naar Portugal is verhuisd, hetgeen vraagtekens oproept over hoe zorgvuldig de vrouw de verhuizing heeft voorbereid. Uit die voorbereiding kan immers ook iets over de intentie van de vrouw worden afgeleid. De vrouw stelt met [de minderjarige] in juni 2014 te zijn verhuisd, maar tussen de man en [de minderjarige] heeft nog tot en met 23 augustus 2014 omgang plaatsgevonden in Nederland. Voorts is komen vast te staan dat [de minderjarige] in september 2014 (voor het eerst) naar school in [c] is gegaan en dat zij op 18 september 2014 haar laatste schooldag in [c] heeft gehad. Volgens de vrouw verblijft [de minderjarige] sinds 22 september 2014 permanent in Portugal. Dit alles blinkt op zijn zachtst gezegd niet uit in consistentie en duidt niet op een duidelijk, vooropgezet plan om te emigreren.
Ter zitting in hoger beroep heeft de advocaat van de vrouw gesteld dat de vrouw en [de minderjarige] zelfstandig wonen. Gezien echter artikel 5 van de overgelegde overeenkomst tussen de vrouw en mevrouw [y] van 26 juni 2014 en de verklaring van mevrouw [y] van 10 februari 2015, waarin zij stelt ruimte te hebben vrijgemaakt voor de vrouw en [de minderjarige] in haar huis, heeft het er de schijn van dat de vrouw en [de minderjarige] bij haar (en haar gezin) wonen. Zonder een nadere toelichting van de vrouw vallen deze stukken niet anders te begrijpen dan dat de vrouw en [de minderjarige] , in elk geval ten tijde van voornoemde verklaring, nog niet zelfstandig woonden.
Het hof is op grond van het vorenoverwogene van oordeel dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat zij in de periode tot 9 oktober 2014 daadwerkelijk de intentie had haar gewone verblijfplaats naar Portugal te verplaatsen.
Alles afwegend is het hof van oordeel dat de vrouw haar stelling dat [de minderjarige] ’s gewone verblijfplaats op 9 oktober 2014 naar Portugal was verlegd onvoldoende heeft onderbouwd. Het moet er daarom voor worden gehouden dat toen nog geen sprake van een integratie in een sociale en familiale omgeving en aldus een bestendig verblijf van [de minderjarige] in Portugal. Haar gewone verblijfplaats in de zin van artikel 8 lid 1 Brussel II-bis was toen nog in Nederland.