Het hof overweegt als volgt. Vaststaat in hoger beroep dat de peildatum voor de omvang van huwelijksgoederengemeenschap 9 december 2013 is en dat het saldo van de spaarrekening van partijen op de peildatum € 99,63 bedroeg. Blijkens een bankafschrift bedroeg het saldo op de betreffende rekening op 9 september 2013 € 27.014,80. De man heeft over het saldo op de spaarrekening beschikt en nu vaststaat dat het tot de gemeenschap behorende spaartegoed in de periode gelegen tussen voornoemde data met afgerond € 27.000,- is afgenomen, ligt het in beginsel op de weg van de man hierover deugdelijk verantwoording af te leggen.
De man heeft in hoger beroep de door hem gestelde overboekingen en uitgaven nader onderbouwd door middel van overlegging van bankafschriften, vergezeld van een toelichting (productie 9A nadere producties in hoger beroep). Uit de bankafschriften blijkt dat op 23 april 2013 een bedrag van € 20.000,- op de betaalrekening op naam van de man is ontvangen, waarna de man op 25 april 2013 een bedrag van € 19.000,- heeft doorgestort op zijn spaarrekening. De betaalrekening van de man werd gebruikt voor betaling van allerhande kosten van de huishouding, zo blijkt uit de door de man overgelegde bankafschriften en de resterende € 1.000,- lijkt aan kosten van huishouding te zijn besteed.
Het voorgaande neemt niet weg dat tussen partijen vaststaat dat eerder genoemde spaarrekening in september 2013 een saldo heeft gehad van € 27.014,80. De man heeft thans in hoger beroep een – hierna nader te bespreken - verklaring gegeven voor uitgaven tot een bedrag van € 19.431,65, doch daarmee heeft de man geen verantwoording gegeven voor de aanwending van een restantbedrag van deze spaarrekening (€ 27.014,80 -/- € 19.431,65 -/- € 99,63 =) € 7.438,52,-. Aangezien het op de weg van de man lag ook voor dat bedrag verantwoording af te leggen, waarbij de man dit eenvoudigweg had kunnen doen aan de hand van de bankafschriften van de spaarrekening zelf, dient het ervoor te worden gehouden dat hij de gemeenschap voor dat bedrag heeft benadeeld. De man dient de helft van dat bedrag aan de vrouw te vergoeden, zijnde een bedrag van € 3.741,76.
De vrouw heeft de opstelling van de man waarin hij uitgaven tot een bedrag van € 19.431,65 heeft verantwoord, op onderdelen bestreden. De vrouw heeft echter niet bestreden dat de man in het najaar van 2013 nog een vakantie naar Marokko heeft moeten bekostigen, waarmee de man aannemelijk heeft gemaakt dat hij een bedrag van afgerond € 4.000,- nodig heeft gehad voor uitgaven in verband met deze vakantie, waaronder vliegtickets voor de gezinsleden. De uitgave van € 3.000,- voor de VW Transporter is door de vrouw betwist en de man heeft geen bewijs van betaling in het geding gebracht. De kentekenoverschrijving van de naam van de vrouw – naar de man stelt: vervolgens op naam van de man – is zoals de vrouw terecht aangeeft gedagtekend 22 februari 2013, zodat ook niet valt in te zien dat deze betaling in verband met een overdracht tussen partijen van deze auto heeft plaatsgevonden. De man dient derhalve aan de vrouw te vergoeden een bedrag van € 1.500,- uit dezen hoofde.
De man heeft wel inzichtelijk gemaakt dat een goed deel van het tegoed op de spaarrekening over de maanden september, oktober en november 2013 en begin december 2013 is opgegaan aan huishoudelijke uitgaven na overboeking op de betaalrekening ten name van de man. Ook heeft de man tussentijds bedragen moeten opnemen ten behoeve van zijn eigen levensonderhoud en heeft hij kosten moeten maken vanwege het betrekken van een eigen woonruimte. Daarmee heeft de man een afdoende verklaring gegeven voor het overgrote deel van de uitgaven, dit echter met uitzondering van een opname van € 4.000,- op 9 december 2013 die de man niet heeft verantwoord en welk bedrag overigens niet in de verdeling is betrokken. De man dient uit dezen hoofde aan de vrouw te vergoeden een bedrag van € 2.000,-.
Het voorgaande leidt ertoe dat de man uit hoofde van benadeling de vrouw dient te vergoeden een bedrag van (€ 3.741,76 + € 1.500,- + € 2.000,- =) € 7.241,76.