Op 2 september 2015 heeft het Gerechtshof Amsterdam een beslissing genomen in een verwijzingsverzoek dat op 28 augustus 2015 was ingediend door de voorzitter van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden. Dit verzoek betrof de verwijzing van de behandeling van een klacht, ingediend door het Bureau Financieel Toezicht (BFT) tegen notaris A, die thans kandidaat-notaris is, naar een andere kamer voor het notariaat. Daarnaast werd ook verzocht om de klachten tegen notarissen B en C, beiden werkzaam in hetzelfde kantoor als notaris A, naar dezelfde kamer te verwijzen.
Het hof heeft vastgesteld dat notaris A plaatsvervangend lid is van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden. Gezien deze situatie is het hof van oordeel dat, conform artikel 99 lid 2 van de Wet op het notarisambt (Wna), een andere kamer voor het notariaat belast moet worden met de behandeling van de klacht tegen notaris A. Het hof heeft ook opgemerkt dat de klachten van het BFT tegen de notarissen met elkaar verweven zijn, maar dat de beoordeling van de financiële situatie van het kantoor van de notarissen zowel zakelijke als privé-aspecten betreft, wat betekent dat er in elke zaak een eigen weging zal plaatsvinden.
Uiteindelijk heeft het hof besloten om de kamer voor het notariaat in het ressort Amsterdam te belasten met de behandeling van de klacht van het BFT tegen notaris A, terwijl het verwijzingsverzoek voor de overige notarissen werd afgewezen. Deze beslissing is genomen door de president van het hof, mr. H.T. van der Meer.